DU, zinnetjes hs. 2

5.0(1)
studied byStudied by 37 people
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/39

flashcard set

Earn XP

Description and Tags

German

9th

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

40 Terms

1
New cards
Ich kann leider nicht kommen.
Ik kan helaas niet komen.
2
New cards
Was willst du werden?
Wat wil je worden?
3
New cards
Da kann man nichts machen.
Daar kun je niets aan doen.
4
New cards
Hoffentlich bekommst du den Job.
Hopelijk krijg je de baan.
5
New cards
Ich will einen Job.
Ik wil een baan.
6
New cards
Meine Schwester möchte vielleicht Ärztin werden.
Mijn zus wil misschien arts worden.
7
New cards
Ich möchte am liebsten Künstler werden.
Ik wil het liefst kunstenaar worden.
8
New cards
Darf ich etwas vorschlagen?
Mag ik iets voorstellen?
9
New cards
Du kommst nicht? Das ist schade.
Je komt niet? Dat is jammer.
10
New cards
Passt dir das?
Komt dit je goed uit?
11
New cards
Wie viel verdienst du denn?
Hoeveel verdien je dan?
12
New cards
Wann arbeitest du?
Wanneer werk je?
13
New cards
Ich arbeite durchschnittlich drei Stunden am Tag.
Ik werk gemiddeld drie uur op een dag.
14
New cards
Die Arbeit gefällt mir gar nicht.
Het werk bevalt me helemaal niet.
15
New cards
Ich will später viel Geld verdienen.
Ik wil later veel geld verdienen.
16
New cards
Das ist eine gute Idee.
Dat is een goed idee.
17
New cards
Man bekommt dann auch viel Trinkgeld.
Je krijgt dan ook veel fooi.
18
New cards
Ich habe keine Zeit für einen Job.
Ik heb geen tijd voor een baan.
19
New cards
Meine Schwester trägt Zeitungen aus.
Mijn zus brengt kranten rond.
20
New cards
Ein Job in einer Pizzeria würde mir ganz gut gefallen.
Een baantje in een pizzeria zou ik heel leuk vinden.
21
New cards
Ich gehe ins Gymnasium.
Ik zit op het gymnasium.
22
New cards
Unsere Schule fängt um halb neun an.
Onze school begint om half negen.
23
New cards
Ich bin gut in Deutsch.
Ik ben goed in Duits.
24
New cards
Ich mache meine Hausaufgaben immer in meinem Zimmer.
Ik maak mijn huiswerk altijd op mijn kamer.
25
New cards
Hast du Angst, dass du nicht versetzt wirst?
Ben je bang dat je niet overgaat?
26
New cards
Mach deine Hausaufgaben in der Schule, dann brauchst du sie nicht zu Hause zu machen.
Maak je huiswerk op school, dan hoef je het niet thuis te doen.
27
New cards
Ohne einen Abschluss kannst du wahrscheinlich nicht machen, was du vorhast.
Zonder een diploma kun je waarschijnlijk niet doen wat je van plan bent.
28
New cards
Ich habe eine Eins in Englisch.
Ik heb een tien voor Engels.
29
New cards
Welche Fremdsprache gefällt dir am besten?
Welke vreemde taal vind je het leukst?
30
New cards
Musik ist bei uns in der Schule ein Wahlfach.
Muziek is bij ons op school een keuzevak.
31
New cards
Wir haben zweimal pro Tag Pause.
Wij hebben twee keer per dag pauze.
32
New cards
Am Dienstag habe ich nachmittags frei.
Op dinsdag heb ik 's middags vrij.
33
New cards
Französisch finde ich schwierig.
Frans vind ik moeilijk.
34
New cards
Die Schülerin muss einfach durchhalten.
De leerlinge moet gewoon volhouden.
35
New cards
Niemand hat Lust auf Hausaufgaben, aber das gehört doch einfach dazu.
Niemand heeft zin in huiswerk, maar dat hoort er toch gewoon bij.
36
New cards
Hast du im Moment Nachhilfe?
Heb jij op het moment bijles?
37
New cards
Was ist dein Lieblingsfach?
Wat is jouw lievelingsvak?
38
New cards
Welches Fach magst du nicht?
Welk vak vind je niet leuk?
39
New cards
In welchem Fach bist du besser, in Biologie oder Mathematik?
In welk vak ben je beter, in biologie of wiskunde?
40
New cards
Ich mag vor allem das Fach Geschichte, weil der Lehrer klasse ist.
Ik vind vooral het vak geschiedenis leuk, omdat de leraar gaaf is.