PG 76-101

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
0.0(0)
full-widthCall Kai
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
GameKnowt Play
Card Sorting

1/72

encourage image

There's no tags or description

Looks like no tags are added yet.

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

73 Terms

1
New cards

functies eiwitten

  1. opbouw + herstel lichaam, bloed, organen, zenuwstelsel

  2. groei + weerstand van lichaam

  3. reserve brandstof in uitzonderlijke situaties

2
New cards

aminozuren

=monomeren van eiwitten (dus de bouwstenen)

3
New cards

uit hoeveel aminozuren bestaat een eiwit?

30

4
New cards

hoeveel aminozuren hebben de zelfde chemische formule?

20, alleen maar de restgroep (R) is anders

5
New cards

wat bepaalt de restgroep

eigenschap van de aminozuur dus ook de eigenschap van de eiwit

6
New cards

hoe ontstaat een zwitterionische structuur?

carboxylgroep bij een neutrake pH waarde die gaat een proton (H+) afstaan, waardoor een aminogroep die opneemt en zo een zwitterionische structuur ontstaat

7
New cards

Essentiële aminozuren

aminozuren die het menselijk lichaam niet zelf kan aanmaken en dus van voeding moet krijgen

8
New cards

wat gebeurt er als je aminozuren in een bepaalde volgorde en hoeveelheid aan elkaar bindt?

\infty veel eiwitten worden gebouwd maar hiervoor heb je peptidebindingen nodig die worden gemaakt door condensatiereacties tussen de aminogroep van een aminozuur en de carboxylgroep van het andere

9
New cards

peptidebindingen

CO-NH bindingen die worden gemaakt door condensatie reacties tussen de ene aminogroep van een aminozuur en de carboxylgroep van de andere aminozuur

10
New cards

dipeptide

2 aminozuren samen

11
New cards

tripeptide

3 aminozuren samen

12
New cards

groter dan 3 aminozuren zijn

polypeptide (makkelijk uit 100-2000 aminozuren, met 20 aminozuren kan je bijna \infty veel polypeptiden maken)

13
New cards

bij welke kant worden aminozuren steeds toegevoegd?

COOH-kant → duidelijk begin en einde: N-C-C-N-C-C

<p>COOH-kant → duidelijk begin en einde: N-C-C-N-C-C</p>
14
New cards

hoe worden aminozuren aan elkaar gekoppeld?

door een peptide binding

15
New cards

hoe vormt een peptidebinding?

door een condensatie reactie, zuurgroep (-COOH) van het ene aminozuur reageert met aminogroep (NH2) van het andere aminozuur. hierbij wordt een watermolecuul afgesplitst 

16
New cards

Peptiden:

  • Dipeptide: 2 aminozuren.

  • Polypeptide: Een keten > 10 aminozuren.

  • Eiwit: Een eiwit is een of meer lange polypeptideketens die een specifieke, functionele ruimtelijke structuur hebben aangenomen.

17
New cards

4 structuurniveaus van eiwitten

  1. Primaire structuur

  2. Secundaire structuur

  3. Tertiaire structuur

  4. Quaternaire structuur

18
New cards

functioneel proteïne

ketens worden stapsgewijs opgevouwen totdat ze ongeveer bolvormig worden en hun taak kunnen uitvoeren

19
New cards

eigenschappen van restgroepen

  1. kunnen geladen zijn

  2. sommige polair andere apolair → bepaalt interactie met omringende waterige milieu

  3. sommige groepen hebben -OH groepen → waterstofbruggen vormen

  4. Cysteïne bezit een SH-groep → samen met een 2de Cysteïne-molecuul zwavelbruggen vormen (S-S)

20
New cards

Primaire structuur

Een streng aan elkaar gekoppelde aminozuren in een bepaalde volgorde, wordt bepaald door de genetische code (DNA)

<p>Een streng aan elkaar gekoppelde aminozuren in een bepaalde volgorde, wordt bepaald door de genetische code (DNA)</p>
21
New cards

Secundaire structuur

  1. kan een spiraal hebben => α-helix

  2. of kan ook een glooiend vlak zijn β-sheet → ontstaat omdat de polypeptideketen evenwijdige lussen vormen

stabilserende krachten/bindingen = waterstofbruggen

<ol><li><p>kan een spiraal hebben =&gt; α-helix </p></li><li><p>of kan ook een glooiend vlak zijn β-sheet → ontstaat omdat de polypeptideketen evenwijdige lussen vormen</p></li></ol><p>stabilserende krachten/bindingen = waterstofbruggen</p><p></p>
22
New cards

Tertiaire structuur

De α-helixen en β-sheets worden verder opgevouwen → ontstaan tertiare structuur

  1. vezelstructuur (langwerpig)

  2. kluwstructuur (ongeveer bolvormig)

vorming van H-bruggen, andere chemische eigenschappen van de restgroep (hydrofobe/hydrofiele karakters) → elektrostatische interacties en zwavelbruggen

<p>De α-helixen en β-sheets worden verder opgevouwen → ontstaan tertiare structuur</p><ol><li><p>vezelstructuur (langwerpig) </p></li><li><p>kluwstructuur (ongeveer bolvormig)</p></li></ol><p>vorming van H-bruggen, andere chemische eigenschappen van de restgroep (hydrofobe/hydrofiele karakters) → elektrostatische interacties en zwavelbruggen</p>
23
New cards

Quaternaire structuur

als een eiwit uit 2 of meer subeenheden bestaat (bv: hemoglobine bestaat uit 4)

<p>als een eiwit uit 2 of meer subeenheden bestaat (bv: hemoglobine bestaat uit 4)</p>
24
New cards

figuur hemoglobine

knowt flashcard image
25
New cards

Denaturatie def

verlies van de ruimtelijke structuur (secundaire, tertiaire en quaternaire structuren) van een eiwit

26
New cards

Denaturatie oorzaak

blootstelling aan extreme temperaturen of pH-waarden

27
New cards

Denaturatie gevolg

eiwit verliest zijn functie, is meestal omkeerbaar (bv: koken ei)

28
New cards

is de volgorde van een peptideketen belangrijk?zo ja geef een voorbeeld dat aantoont waarom

Ja, heel belangrijk omdat die de eigenschappen van een groep bepaalt → dus ook het eigenschap van de hele eiwit/peptide, er zijn zeer grote gevolgen als er maar 1 aminozuur fout zit bv: sikkel-cel anemie er is maar 1 verkeerde aminozuur in het hemoglobine-eiwit en het ontstaat al (vorm van bloedarmoede)

29
New cards

enzymen

zijn een groep eiwitten die werken als katalysator inde cel, ze zorgen ervoor dat de nodige reacties kunnen plaats vinden in milde fysiologische omdstandigheden (lage temperatuur, neutrale pH)

30
New cards

wat doen de enzymen dus?

activeren de reacties

31
New cards

substraten

de verbindingen die door de enzymen worden omgezet

32
New cards

eigenschappen van enzymen

ze zijn biokatalysatoren, eigenschappen:

  1. slechts in kleine hoeveelheden nodig

  2. versnellen de reactie maar geen invloed op hoeveelheid geproduceerde stof(1-10K omzettingen/seconde per enzymmolecule) 

  3. specifieke werking

  4. na de reactie vind je ze onveranderd terug

33
New cards

hoe kan je de snelheid van de enzymatische reactie versnellen?

door meer hoeveelheid actief enzym. het neemt toe met de hoeveelheid actief enzym maar de totale omgezette stof hangt af van de hoeveelheid substraat

34
New cards

door wat wordt de fysiologische eigenschappen van de cel bepaald?

door de aanwezige enzymen, wat voortkomt uit de genen die in een gedifferentieerde cel actief zijn

35
New cards

indeling van enzymen

ze zijn heel specifiek (elke substraat heeft een apart enzym nodig)

  1. Proteïnase: werkt in op proteïn

  2. lipase: werkt in op lipiden

  3. Sacharase: werkt in op sacharose

naamgeving = meestal de naam van het substraat + de uitgang '-ase'.

36
New cards

Katabole/dissimilatiereacties

enzymen breken stoffen af

37
New cards

anabole/assimilatiereacties

enzymen bouwen stoffen op

38
New cards

cofactor

naast het nodige eiwitgedeelte van een emzyn heet het ook een niet-eiwitgedeelte(=)

39
New cards

apoënzym

het eiwitgedeelde

40
New cards

prosthetische groep

een cofactor die nooit van het enzym loskomt (Fe in hemoglobine)

41
New cards

coënzym

cofactor die ongeveer los op het enzym zit

42
New cards

voorstadia van coënzymen

Vitamines (vooral de in water oplosbare)

43
New cards

werking van enzymen;

  1. Temperatuurafhankelijk: werkt het best bij het temperatuur optimum (mens = 37°C), daarboven worden de eiwitten gedenatureerd

  2. pH-afhankelijk: pH-optimum hang af van welke enzym het is(laag pH-optimum in de maag)

  3. Specifiek: elke enzym werkt in op 1 specifieke stof = substraat

44
New cards

heeft de specificiteit te maken met de ruimtelijk vorm?

ja:

  • de binding tussen substraat en enzym gebeurt in he actief centrum

  • actief centrum past precies op het substraat (sleutel-slot-principe)

  • door denaturatie wordt de structuur van het eiwit gewijzigd → actief centrum past niet meer op het substraat → verlies biologische activiteit

45
New cards

inhibitoren

remmers, stoffen die de enzymwerking vertragen of stoppen

46
New cards

2 soorten inhibitoren

  • competitieve inhibitie de inhibitor lijkt op het substraat en bind aan het actief centrum → substraat wordt geblokkeerd → omkeerbaar door de substraatconcentratie te verhogen

  • niet-competitieve inhibitie: de inhibitor bindt aan een ander plaats dan in het actief centrum waardoor de ruimtelijke structuur van het enzym verandert en het actief centrum niet meer past op het substraat, niet omkeerbaar

47
New cards

nucleïnezuren

organische macromoleculen die in celkern (nucleus) werden ontdekt, er zijn 2 soort

48
New cards

nucleïnezuren 2 soorten

  1. Chromatine: lange DNA (desoxyriibonucleïnezuur) die rond de eiwitten is opgerold tot een compact geheel

  2. RNA: (ribonucleïnezuur), enkelstrengige kope van een stukje DNA die meestal wordt vertaal door een ribosoom naar een eiwit

49
New cards

nucleotiden

monomeren van nucleïnezuren (DNA, RNA), 3 delen

50
New cards

nucleotiden 3 delen:

  1. base: Adenine (A), guanine (G), cytosine (C), Thymine(T), uracil (U), gekoppeld aan C 

  2. suiker: aan C2 desoxyribose bij DNA en ribose bij RNA

  3. fosfaatgroep: gekoppeld aan C3 ,de 2 andere fosfaatgroepen worden eraf geknipt bij de bouw van het DNA-molecule

<ol><li><p>base: Adenine (A), guanine (G), cytosine (C), Thymine(T), uracil (U), gekoppeld aan C<sub>1&nbsp;</sub>&nbsp;</p></li><li><p>suiker: aan C<sub>2</sub>&nbsp;desoxyribose bij DNA en ribose bij RNA</p></li><li><p>fosfaatgroep: gekoppeld aan C<sub>3</sub>&nbsp;,de 2 andere fosfaatgroepen worden eraf geknipt bij de bouw van het DNA-molecule</p></li></ol><p></p>
51
New cards

uit welke 4 nucleotiden bestaan DNA en RNA

  1. adenosine

  2. cytidine

  3. guanosine

  4. thymidine (RNA = Uracil)

52
New cards

complementaire basenparen

basen die via waterstofbruggen met een 2de streng samenkomen

53
New cards

Hoe ontstaan lange DNA-strengen?

nucleotiden verbinden met elkaar door de fosfaatgroep van de vorige nucleotide te verbinden met C3 van de volgende

A-T + C-G → ontstaan dubbele streng DNA → helix

<p>nucleotiden verbinden met elkaar door de fosfaatgroep van de vorige nucleotide te verbinden met C<sub>3</sub> van de volgende </p><p>A-T + C-G → ontstaan dubbele streng DNA → helix</p>
54
New cards

Hoe kan je de teken van nucleotiden als een dik boek voorstellen?

Nucleotiden volgen elkaar in 1 lange keten (komt voor in elke cel van het menselijk lichaam) → = dik boek, elke letter = volgorde nucleotiden, genen geven specifieke opdrachten (aanmaak eiwitten), soms zijn het korte zinnen (amper 100 nucleotiden) soms heel lange zinnen (miljoenen nucleotiden)

55
New cards

DNA is in de celkern maar de info moet ook daarbuiten worden gebruikt, hoe?

DNA is te groot om door kernporiën te gaan, dus gaan RNA die een kleine kopie van een stukje DNA dat wel door de kernporiën kan gaan naar het cytoplasma waar andere eiwitten de instructies lezen en nieuwe eiwitten maken

56
New cards

Waarom zijn DNA en RNA makkelijk uit elkaar te houden?

omdat bij RNA de T van DNA (Thymine) vervangen is door U (Uracil)

57
New cards

voorbeeld van eiwitten die zo zijn bestaan:

  1. structuur eiwitten

  2. hormonen

  3. bloedeiwitten (hemoglobine)

  4. eiwitten die een rol spelen bij de afweer (imuunsysteem)

<ol><li><p>structuur eiwitten</p></li><li><p>hormonen</p></li><li><p>bloedeiwitten (hemoglobine)</p></li><li><p>eiwitten die een rol spelen bij de afweer (imuunsysteem)</p></li></ol><p></p>
58
New cards

Verschillen tussen DNA en RNA

aantal strengen

nucleotiden

locatie in de cel

suikers

lengte

functie

59
New cards

verschil strengen

DNA = 2(dubbele helix), RNA = 1

60
New cards

verschil nucleotiden

DNA = Adenosine, Cytidine, Guanosine, Thymidine

RNA = Adenosine, Cytidine, Guanosine, Uracil

61
New cards

verschil suikers

DNA = dexoxyribose, RNA = ribose

62
New cards

verschil lengte

langer (veel genen), korter (1 gen)

63
New cards

verschil functie

DNA = drager van erfelijk materiaal

RNA = eiwitten aanmaak

64
New cards

Zon

primaire leverancier van energie op aarde, planten zetten deze energie door fotosynthese vast in glucose, maar glucose is niet geschikt om rechtstreeks als energiebron te dienen voor celprocessen dus wordt er in de mitochondriën glucose geoxideerd naar CO2 + H2O → Vrijkoming van energie → aanmaak ATP (adenosinetrifosfaat)

65
New cards

ATP bestaat uit

  1. organische base → adenine

  2. pentose suiker (5C) → ribose

  3. 3 fosfaatgroepen

<ol><li><p>organische base → adenine</p></li><li><p>pentose suiker (5C) → ribose</p></li><li><p>3 fosfaatgroepen</p></li></ol><p></p>
66
New cards

Waarom is ATP een universele energiedrager?

Maakt niet uit welke organisme. dit is het molecule waarin energie  van glucose wordt opgeslagen en waar energie ook terug vrijkomt bij afbraak

67
New cards

Wat gebeurt er bij de afbraak van ATP

afbraak ATP → vrijkoming energie → opbouw eiwitten, contractie van spieren, geleiden zenuwimpulsen mogelijk

68
New cards

door wat wordt ATP gevormd?

ADP (adeninedifosfaat) door een extra vinding met een fosfaat groep, de energie die hiervoor nodig is wordt gekregen door oxidatiereacties in de cel of door licht in de fotosynthese

69
New cards

Reacte ADP → ATP

ADP + P + ENERGIE → ATP

ADP werd hier gefosforyleerd (+1 fosfaatgroep)

70
New cards

wat gebeurt er als je ergens in de cel energie nodig hebt?

ATP ondergaat hydrolyse (splitsing reactie met water), fosfaatgroep wordt afgesplitst en energie komt vrij

71
New cards

Reactie ATP → energie

ATP + H2O → ADP + P + ENERGIE (30,6kJ/mol)

→ fosfaat groep komt vrij dus er moet ook een verbinding aanwezig zijn om deze fosfaatgroep op te nemen en gefosforyleerd te worden

72
New cards

Moet een organismen altijd ATP vanaf het begin opbouwen?

Nee, het vrijgekomen ADP bindt snel een P-groep, maar hiervoor is energie die bij de afbraak opnieuw vrijkomt

73
New cards

Legt de cel een grote voorraar ATP?

Nee:

geen grote ATP want de omzettingen van ADP → ATP(en omgekeerd) gebeuren zeer snel. Je hebt heel veel ATP nodig voor normale celgroei, een mens verbruikt per dag 45kg ATP maar heeft een vooraad van amper 1g, elke cel in ons lichaam maakt en verbruikt ongeveer 10.106 ATP moleculen per seconde

<p>Nee:</p><p>geen grote ATP want de omzettingen van ADP → ATP(en omgekeerd) gebeuren zeer snel. Je hebt heel veel ATP nodig voor normale celgroei, een mens verbruikt per dag 45kg ATP maar heeft een vooraad van amper 1g, elke cel in ons lichaam maakt en verbruikt ongeveer 10.10<sup>6</sup> ATP moleculen per seconde</p>