1/23
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Chemische eigenschappen
Zegt iets over hoe een stof of materiaal zich gedraagt tijdens een chemische reactie, of een langdurig chemisch proces. Ofwel hangt samen met processen waarbij nieuwe stoffen ontstaan.
Fysische eigenschappen
Kenmerken van een materiaal die kunnen veranderen, zonder de chemische samenstelling te veranderen/vernietigen.
Warmte (J)
De energie die uitgewisseld wordt tussen voorwerpen ten gevolge van een temperatuur verschil tussen de voorwerpen.
Temperatuur
De mate van warmte of kou uitgedrukt in graden.
Molecuulmodel
Een schaalmodel dat een sterk vergrote ruimtelijke voorstelling geeft van een molecuul.
Molecuul
Het kleinste deeltje van een moleculaire stof dat nog de chemische eigenschappen van die stof bezit.
Bewegingsenergie (kinetische energie)
Energie die wordt opgewekt door beweging. Als de kinetische energie van de moleculen afneemt, daalt de temperatuur van de stof. Als de kinetische energie nul is, bewegen de moleculen niet meer en kan de temperatuur niet verder dalen.
Potentiële energie (zwaarte-energie)
De energie die voorwerpen hebben als ze zich op een bepaalde hoogte boven de grond bevinden. Hoe hoger, hoe groter de potentiële energie.
Inwendige energie
De som van alle vormen van energie die inwendig in het systeem aanwezig zijn, dus de som van de bewegingsenergie van de deeltjes en van de bindingsenergie.
Fase
Een fysische onderscheidbare vorm waarin een stof zich kan bevinden.
Vaste fase
De moleculen zitten dicht op elkaar, zo is de ruimte om te bewegen klein. Hierdoor is de aantrekkende kracht groot en behoudt de stof zijn eigen vorm.
Vloeibare fase
Als je de stof verwarmt, neemt de beweging van de moleculen toe. Hierbij duwen ze elkaar weg zodat er meer ruimte ontstaat, als gevolg zet de stof zich uit. Als er zoveel ruimte ontstaat dat de moleculen elkaar kunnen passeren, zijn de moleculen niet meer aan een vaste plaats gebonden, daarom heeft een vloeistof geen vaste vorm. Door de grotere afstand tussen de moleculen oefenen ze kleinere krachten op elkaar uit dan in de vaste fase.
Gasvormige fase
Als de temperatuur nog hoger wordt, gaan de moleculen nog sneller bewegen. Hierdoor wordt de gemiddelde afstand tussen de moleculen nog groter. De aantrekkende krachten worden dan te klein om de stof bij elkaar te houden. De moleculen hebben een grote bewegingsvrijheid, waardoor het gas zich over de beschikbare ruimte zal verdelen.
Faseovergang
Als de stof van de ene fase overgaat naar de andere.
Bevriezen (stollen)
vloeibare fase → vaste fase
Ontdooien (smelten)
vaste fase → vloeibare fase
Sublimeren
vaste fase → gasvormige fase
Rijpen
gasvormige fase → vaste fase
Verdampen
vloeibare fase → gasvormige fase
Condenseren
gasvormige fase → vloeibare fase
Absolute nulpunt
De kinetische energie is nul waardoor de moleculen niet meer bewegen en de temperatuur niet verder kan dalen. Alle moleculen staan stil bij een temperatuur van -273,15 C of 0 K.
Warmtetransport
Warmte verplaatst zich van stoffen met een hoge temperatuur naar stoffen met een lage temperatuur. Hoe groter het temperatuurverschil, des te groter is het warmtetransport. Er zijn drie vormen van warmtetransport: warmtegeleiding, warmtestroming en warmtestraling.
Warmtegeleider