Natuurkunde - Hoofdstuk 4 Eigenschappen van stoffen en materialen

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/23

flashcard set

Earn XP

Description and Tags

Physics

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

24 Terms

1
New cards

Chemische eigenschappen

Zegt iets over hoe een stof of materiaal zich gedraagt tijdens een chemische reactie, of een langdurig chemisch proces. Ofwel hangt samen met processen waarbij nieuwe stoffen ontstaan.

2
New cards

Fysische eigenschappen

Kenmerken van een materiaal die kunnen veranderen, zonder de chemische samenstelling te veranderen/vernietigen.

3
New cards

Warmte (J)

De energie die uitgewisseld wordt tussen voorwerpen ten gevolge van een temperatuur verschil tussen de voorwerpen.

4
New cards

Temperatuur

De mate van warmte of kou uitgedrukt in graden.

5
New cards

Molecuulmodel

Een schaalmodel dat een sterk vergrote ruimtelijke voorstelling geeft van een molecuul.

6
New cards

Molecuul

Het kleinste deeltje van een moleculaire stof dat nog de chemische eigenschappen van die stof bezit.

7
New cards

Bewegingsenergie (kinetische energie)

Energie die wordt opgewekt door beweging. Als de kinetische energie van de moleculen afneemt, daalt de temperatuur van de stof. Als de kinetische energie nul is, bewegen de moleculen niet meer en kan de temperatuur niet verder dalen.

8
New cards

Potentiële energie (zwaarte-energie)

De energie die voorwerpen hebben als ze zich op een bepaalde hoogte boven de grond bevinden. Hoe hoger, hoe groter de potentiële energie.

9
New cards

Inwendige energie

De som van alle vormen van energie die inwendig in het systeem aanwezig zijn, dus de som van de bewegingsenergie van de deeltjes en van de bindingsenergie.

10
New cards

Fase

Een fysische onderscheidbare vorm waarin een stof zich kan bevinden.

11
New cards

Vaste fase

De moleculen zitten dicht op elkaar, zo is de ruimte om te bewegen klein. Hierdoor is de aantrekkende kracht groot en behoudt de stof zijn eigen vorm.

12
New cards

Vloeibare fase

Als je de stof verwarmt, neemt de beweging van de moleculen toe. Hierbij duwen ze elkaar weg zodat er meer ruimte ontstaat, als gevolg zet de stof zich uit. Als er zoveel ruimte ontstaat dat de moleculen elkaar kunnen passeren, zijn de moleculen niet meer aan een vaste plaats gebonden, daarom heeft een vloeistof geen vaste vorm. Door de grotere afstand tussen de moleculen oefenen ze kleinere krachten op elkaar uit dan in de vaste fase.

13
New cards

Gasvormige fase

Als de temperatuur nog hoger wordt, gaan de moleculen nog sneller bewegen. Hierdoor wordt de gemiddelde afstand tussen de moleculen nog groter. De aantrekkende krachten worden dan te klein om de stof bij elkaar te houden. De moleculen hebben een grote bewegingsvrijheid, waardoor het gas zich over de beschikbare ruimte zal verdelen.

14
New cards

Faseovergang

Als de stof van de ene fase overgaat naar de andere.

15
New cards

Bevriezen (stollen)

vloeibare fase → vaste fase

16
New cards

Ontdooien (smelten)

vaste fase → vloeibare fase

17
New cards

Sublimeren

vaste fase → gasvormige fase

18
New cards

Rijpen

gasvormige fase → vaste fase

19
New cards

Verdampen

vloeibare fase → gasvormige fase

20
New cards

Condenseren

gasvormige fase → vloeibare fase

21
New cards

Absolute nulpunt

De kinetische energie is nul waardoor de moleculen niet meer bewegen en de temperatuur niet verder kan dalen. Alle moleculen staan stil bij een temperatuur van -273,15 C of 0 K.

22
New cards

Warmtetransport

Warmte verplaatst zich van stoffen met een hoge temperatuur naar stoffen met een lage temperatuur. Hoe groter het temperatuurverschil, des te groter is het warmtetransport. Er zijn drie vormen van warmtetransport: warmtegeleiding, warmtestroming en warmtestraling.

23
New cards

Warmtegeleider

24
New cards