1/64
Kernbegrippen uit de college-notes over ontwikkelingspsychopathologie, inclusief modellen, diagnostische systemen, stoornissen, en behandelvormen.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Ontwikkelingspsychopathologie
De ontwikkelingsprocessen die invloed hebben op het ontstaan of beschermen tegen psychopathologie; kijkt naar normale ontwikkeling en afwijkingen daarvan.
Distress
Emotionele/sociale belasting door het gedrag; zelf ervaren van lijden, zorgen of angst door het gedrag.
Dysfunctional
Gedrag of gedachten die zorgen voor beperkt of slecht functioneren in het dagelijks leven.
Deviant
Gedrag dat significant afwijkt van wat op een bepaalde leeftijd verwacht wordt.
Danger
Gedrag dat mogelijk gevaar oplevert voor het kind of anderen.
Ontwikkelingspaden
De verwachte en variërende routes van ontwikkeling; helpt bij inschatting van wat passend is op een bepaalde leeftijd.
Competentie (competence)
Hoe goed een kind zich aan de omgeving kan aanpassen en taken kan uitvoeren.
Multifinaliteit
Uitkomsten die uit dezelfde beginsituatie voort kunnen komen met vergelijkbare risicofactoren maar verschillende stoornissen.
Equifinaliteit
Verschillende beginsituaties leiden tot soortgelijke uitkomsten.
Risicofactoren (individueel)
Kenmerken zoals cognitieve schema’s of lage zelfcontrole die ontwikkeling kunnen beïnvloeden.
Risicofactoren (gezin)
Invloeden zoals mishandeling of verwaarlozing die hechting en gedrag beïnvloeden.
Risicofactoren (interpersoonlijk)
Moeilijkheden in relaties met anderen of antisociaal gedrag bij leeftijdsgenoten.
Risicofactoren (biologisch)
Genetische factoren en neurologische schade die de hersenontwikkeling kunnen beïnvloeden.
Beschermende factoren
Krachten die de kans op psychopathologie verkleinen of de gevolgen ervan verzachten.
Cumulatief effect
Totaal van risicofactoren en beschermende factoren die samen de uitkomst bepalen.
Moderatie
Statistisch effect waarbij de relatie tussen twee variabelen afhankelijk is van een derde variabele (bijv. geslacht).
Mediatie
Een factor die het verband tussen oorzaak en gevolg verklaart.
Developmental cascade
Keten van invloeden waarbij veranderingen in de ene domein invloed hebben op andere domeinen in ontwikkeling.
Diathese-stress model
Kwetsbaarheidsfactoren in combinatie met omgevingsstress leiden tot een stoornis.
Endofenotypen
Biologische of neuropsychologische markers die erfelijk zijn en dichter bij genen liggen dan het fenotype.
Endofenotypen (voorbeeld)
Neuropsychologische kenmerken die samenhang tonen met erfelijke kwetsbaarheden voor stoornissen zoals ADHD.
DSM-5
Diagnostisch en Statistisch Handboek; categoriale systemen met criteria voor stoornissen en eventuele specifiers.
Dimensioneel systeem
Een continuüm van symptomen, waardoor subklinische en klinische niveaus beter kunnen worden onderscheiden.
Categorisch systeem
Besluit of iemand wel of geen diagnose voldoet op basis van duidelijke criteria.
ASEBA
Systeem van vragenlijsten voor aanleg en problemen; omvat onder andere CBCL en SDQ.
CBCL
Child Behavior Checklist; vragenlijst voor kenmerken van gedrag en emoties bij kinderen.
SDQ
Strengths and Difficulties Questionnaire; kortere vragenlijst voor gedrag en psychosociale problemen.
RDoC
Research Domain Criteria; onderzoeksraamwerk dat zenuwworden, gedragssystemen en zelfrapportages integreert in stoornisonderzoek.
Autisme (DSM-5 criteria A en B)
A: problemen in sociale communicatie en interactie; B: restrictieve en repetitieve patronen van gedrag.
Level 1-3 (autisme)
Schaal voor benodigde steun: Level 1 (ondersteuning), Level 2 (matige ondersteuning), Level 3 (zeer substantiële ondersteuning).
PDDNOS/Asperger
Oudere termen; nu vaak opgenomen als sociale communicatiestoornis of anderszins in DSM-5 golf; Asperger beschouwd als hogere functioning variant.
Sociale communicatiestoornis
Diagnostische categorie voor problemen in sociale communicatie zonder volledige autismespectrumpatronen.
ADHD (DSM-5)
Ontwikkelingsstoornis met aandachtstekort en/of hyperactiviteit-impulsiviteit; criteria en functioneren in meerdere settings.
ADHD – comorbiditeit
Veel voorkomen naast dyslexie/dyscalculie, ODD, leerstoornissen en motorische stoornissen.
Methylfenidaat (Ritalin)
Stofgebruik voor ADHD; snelle verlichting van symptomen bij veel kinderen, met bijwerkingen en lange termijn vragen.
ABA (Applied Behavior Analysis)
Gedragstherapie die gedrag via reinforcement leert; veel toegepast bij angst- en gedragsstoornissen.
Exposure (blootstelling)
Therapievorm gericht op exposure aan de angstwekkende stimuli onder gecontroleerde omstandigheden.
SoVa-training
Sociale vaardigheidstraining; gericht op interacties en sociale cognitie.
TEACHH
Klassikale of kleingroepinterventies met duidelijke structuur ter ondersteuning van studenten met angst/links.
Angststoornissen
Een veelvoorkomende groep stoornissen bij kinderen; snelle signalering en interventie is belangrijk.
SAD (Separation Anxiety Disorder)
Overmatige angst om gescheiden te worden van ouders of thuis.
Specifieke fobie
Angst geclusterd rond een specifieke stimulus; extreme en langdurige angst, meestal >6 maanden.
Generalized Anxiety Disorder (GAD)
Overmatig piekeren en angst over meerdere domeinen; distress en functionele impact.
Sociale angststoornis
Angst voor sociale afkeuring door anderen; significant in adolescentie met hoge comorbiditeit.
OCD
Obsessies en compulsies; dwanggedachten leiden tot dwanghandelingen om angst te verminderen.
Depressieve stoornissen (MDD)
Sombere of prikkelbare stemming met verlies van interesse; duur en ernst variëren.
Persisterende depressieve stoornis
Langdurige depressieve symptomen meestal langer dan een jaar; vaak milder maar duurder.
Disruptieve stemming-disregulatiestoornis (DMDD)
Driftbuien en extreme boosheid bij kinderen; DSM-5 categorie.
Mishandeling en trauma
Omvat verwaarlozing, fysieke, psychologische/emotionele en seksueel misbruik; kan PTSS veroorzaken.
PTSS (Posttraumatische stressstoornis) Type I/II
Type I: enkelvoudig trauma; Type II: meervoudig/chronisch trauma; complextrauma omvat meerdere domeinen.
Verwaarlozing
Gebrek aan adequate fysieke en emotionele verzorging; vaak gekoppeld aan hechtingsproblemen.
Fysieke mishandeling
Lichamelijk letsel of dreiging; vaak geassocieerd met agressie en hechtingsproblemen.
Psychologische/emotionele mishandeling
Emotionele schade, vernedering, verwaarlozing; ernstig effect op zelfbeeld en regulatie.
Seksueel misbruik
Sexuele handelingen of blootstelling die kind misbruikt maakt; frequentie en gevolgen variëren.
Hechting (Bowlby)
Band tussen kind en opvoeder; drie fasen: protest, wanhoop, onthechting.
Gedeorganiseerde gehechtheid
Onveilige hechting met inconsistent gedrag en wantrouwen; grote risico’s voor internaliserende/externaliserende problemen.
Ontremd-sociaalcontactstoornis
2e differentiatie in DSM-5; laag respons op stress, sociabiliteit zonder veilige basis.
DC: 0-3R
Assessment-systeem naast DSM voor jonge kinderen; classificatie van relaties en ontwikkeling.
BMI-percentiel en eetstoornissen
DSM-5 criteria voor eetstoornissen gebruikt BMI-percentielen bij kinderen/acht te bepalen ernst.
Anorexia nervosa (criteria A-E)
Restrictie van energie-inname, angst om gewicht te krijgen, verstoring in lichaamsbeeld; subtypes beperken/purging.
Boulimia nervosa
Eetbuien met compensatoire gedragingen (purging of niet-purging) ter beperking van gewichtstoename.
Binge eating disorder
Herhaalde eetbuien zonder regelmatige compensatoire gedragingen; controleren en distress.
Middelgebruik en verslaving (DSM-5)
Begrippen misuse en afhankelijkheid; onderscheid hangt af van patroon en impact op functioneren.
Adolescentie en middeleneigingen
Stone: adolescentie toont verhoogde kwetsbaarheid; cerebrale rijping beïnvloedt beloning en regulatie.
Mediatie/ Moderatie (angst en psychopathologie)
Modellering van hoe risicofactoren en beschermende factoren samenkomen om stoornissen te vormen.