engels vocabulary unit 3

science

wetenschap

a scientist

een wetenschapper

biology

biologie

a biologist

een bioloog

chemistry

chemie

a chemist

een chemicus

physics

fysica

a physicist

een fysicus

archaeology

archeologie

an archaeologist

een archeoloog

paleontology

paleontologie

a paleontologist

een paleontoloog

a solution

een oplossing

a fossil

een fossiel

a bone

een bot

a dinosaur

een dinosaurus

rare

zeldzaam

to look for

zoeken naar

to dig up

opgraven

to do research

onderzoeken

to find a solution

een oplossing vinden

to solve a problem

een probleem oplossen

to examine

onderzoeken

first

eerst

then

dan

next

vervolgens

later

later, daarna

finally

uiteindelijk

while

terwijl

when

wanneer, toen

because

omdat

so

dus

as a result

dus, daarom, daardoor

brick

baksteen

wood

hout

plastic

plastiek

straw

stro

glass

glas

concrete

beton

copper

koper

rubber

rubber

steel

staal

stone

steen

bamboo

bamboe

cotton

katoen

wool

wol

nylon

nylon

a rectangle

een rechthoek

a triangle

een driehoek

a circle

een cirkel

an oval

een ovaal

a square

een vierkant

a sphere

een bol

a cube

een kubus

a cylinder

een cilinder

a rectangular prism

een balk

a pyramid

een piramide

round

ronde

oval

ovaal

square

vierkant

rectangular

rechthoekig

triangular

driehoekig

circular

cirkelvormig

a centimeter

een centimeter (Am.E.)

a meter

een meter (Am.E.)

a kilometer

een kilometer (Am.E.)

an inch

een duim

a mile

een mijl

a foot (feet)

een voet

length

lengte

width

breedte

height

hoogte

high

hoge

long

lange

wide

brede

to measure

afmeten, meten

to unearth

opgraven

an excavation

een opgraving

remains

overblijfselen, resten

a site

plek, plaats

vertebrae

wervels

dirt

aarde