Biologie

studied byStudied by 5 people
5.0(1)
learn
LearnA personalized and smart learning plan
exam
Practice TestTake a test on your terms and definitions
spaced repetition
Spaced RepetitionScientifically backed study method
heart puzzle
Matching GameHow quick can you match all your cards?
flashcards
FlashcardsStudy terms and definitions

1 / 73

encourage image

There's no tags or description

Looks like no one added any tags here yet for you.

74 Terms

1
Wat zijn de twee betekenissen van ‘ademhaling’
  • Uitwendige ademhaling: Een gaswisseling van O² tot CO²

  • Celademhaling: Het geheel van chemische reacties uit energierijke organische stoffen, die energie opleveren aan de hand van dissimilatie of katabolisme.

New cards
2
Katabolisme

Dat is de afbraak van grote moleculen, in kleinere moleculen. Deze kunnen volgende doeleinden bevatten:

  • Chemische energie: Opbouw van energierijke organische stoffen

  • Mechanische energie: Beweging van het organisme en cellen en/of celonderdelen

  • Elektrische energie: Zenuwen, en contractie van spiercellen

  • Lichtenergie of Bioluminescentie: Lichtcellen.

New cards
3
Substraat
Een energierijke organische stof
New cards
4
Aërobe ademhaling met volledige oxidatie van het substraat
Het oxideren van het substraat, met behulp van zuurstof. De eind producten zijn H²O en CO². Het is de meest voorkomende waarbij het kortweg Aërobe of ademhaling wordt genoemd.
New cards
5
Anaërobe ademhaling met volledige substraatoxidatie
Deze komt voor bij nitraatreducerende of denitrificerende bacteriën. Zij zullen zuurstof atomen ontrekken uit nitraten, dit heten we het denitrificatie proces.
New cards
6
Aërobe ademhaling met onvolledige substraatoxidatie
Deze komt voor bij azijnzuurbacteriën, waarbij ethanol wordt omgezet in azijnzuur zoals bij bier of wijn. Vaak wordt dit benoemd tot een azijnzuurgisting.
New cards
7
Anaërobe ademhaling met onvolledige substraatoxidatie
Gisting
New cards
8
(1) De glycolyse
Deze vindt plaats in het cytoplasma. Hierbij wordt één molecule glucose omgevormt tot twee moleculen trisefosfaat, en die wordt op zijn beurt geoxideerd tot pyrodruiven**zuur**.

%%Herkenning reactie: Glucose → …COOH%%
New cards
9
(2) Omzetting van pyrodruivenzuur in acetyl-coënzym A
In een aërobe setting wordt pyrodruivenzuur gedecarboxyleerd en geoxideerd tot azijnzuur. Het azijnzuur gaat op zijn beurt binden met cöenzym A tot acetyl-coënzym A.

%%Herkenning reactie: …COOH → …CoA%%
New cards
10
(3) De citroenzuurcyclus of krebscyclus
Een acetyl-coënzym A wordt opgenomen in de matrix van de mitochondrie. Daar wordt azijnoxaalzuur gekoppeld om citroenzuur te vormen. Daar vindt er een cyclische reactie plaats waarbij er terug azijnoxaalzuur wordt gevormd. Daarbij komt 2CO² en 8H vrij. Hierbij zullen 4 H atomen binden met NAD+ en 2 met FAD. Ook komt er ATP vrij.

%%Herkenning reactie: …CoA → ATP + 2CO² + 3NAD + FAD + …%%
New cards
11
(4) Eindoxidaties *(enigste die zuurstof gebruikt)*
Als eerst worden de H atomen die in de vorige 3 fasen zijn voorgekomen, gelinkt aan de co-enzymen NAD en FAD. Deze H atomen via deze enzymen naar het binnen membraan van de mitochondrie gebracht: de ademhalingsketen. Hierdoor worden de elektronen overgebracht aan het zuurstof, en vormt zo H²0. Iedere schakel bestaat uit een elektronencarrier *(zie volgende)* die telkens gereduceerd wordt tot een carrier, en dan terug geoxideerd. We heten dit oxidatieve fosforylatie. NaDH² vormt 3 ATP, FADH² vormt er 2.

%%Herkenning reactie: Cirkels, met 3x ATP die erop staat.%%
New cards
12
Elektronencarriers
  • Cöenzym Q - Vormt 2H+ om de cyclus terug te starten

  • Cytochroom a³ : 1ATP tijdens de reductase

  • Cytochroom c : 1ATP tijdens de oxidase

  • Cytochroom b : 1ATP tijdens de reductase

<ul><li><p>Cöenzym Q - Vormt 2H+ om de cyclus terug te starten</p></li><li><p>Cytochroom a³ : 1ATP tijdens de reductase</p></li><li><p>Cytochroom c : 1ATP tijdens de oxidase</p></li><li><p>Cytochroom b : 1ATP tijdens de reductase</p></li></ul>
New cards
13
\#ATP per ademhalingscyclus *(meeste wordt gemaakt bij de eindoxidaties)*
  • NADH+ → vormt 3 mol ATP per reactie

  • FADH² → vormt 2 mol ATP per reactie

  • Totaal: 36 tot 38 ATP → 38 als NADH+ de laatste reactie is

    → 36 als FADH² de laatste reactie is

New cards
14
Waarom kunnen we glucose niet in één keer verbranden?
Omdat de energie niet bruikbaar zou zijn. De kleine stappen zorgen ervoor dat er minder energie gemaakt wordt, maar dat deze wel bruikbaar is.
New cards
15
Gisting
Anaëroob, zonder volledige oxidatie doordat NADH+ geen zuurstof heeft om aan te binden, gaat het gaan binden met pyrodruivenzuur.
New cards
16
Alcoholische gisting
Hier wordt er slechts 2 mol ATP aangemaakt. Deze vindt plaats bij bier, wijn, brandstof en brood.
New cards
17
Melkzuur gisting
Komt voor bij spieren, Protozoa (Algen), Schimmels en melkzuurbacteriën *(streptococcus latis en lactobacillus)*. Hier wordt melksuiker omgevormd tot melkzuur, door een splitsing. Uiteindelijk komt er een reductie van pyrodruivenzuur en wordt er melk gevormd.
New cards
18
Genotype
Dat is de verzameling eigenschappen dat een organisme overerft van zijn ouders.
New cards
19
Fenotype
De verschijningsvorm. Dat is het geheel van kenmerken dat het organisme vertoont.
New cards
20
Waardoor wordt het fenotype van een organisme bepaald?
Het wordt zowel bepaald door het genotype, als de invloeden van het milieu.
New cards
21
De 3 categorieën die het fenotype bepalen.
**1) Genotype:** Deze wordt enkel bepaald door de erfelijke aanleg, bv. Bloedgroepen

**2) Milieu:** Enkel door externe factoren, bv. Roken => Laag gewicht

**3) Een wisselwerking:** Zowel bepaald door de erfelijke aanleg, als het milieu. Voorbeelden zijn Bruinen, Metabolisme en dik worden, en resistentie tegen ziekten.
New cards
22
Parentale generatie
De oudergeneratie, dit zijn de kenmerken dat de ouders bezitten en kunnen doorgeven aan de nakomelingen.
New cards
23
Zelfbestuiving
Het stuifmeel van de plant komt op de stempel van diezelfde plant.
New cards
24
Kruisbestuiving
Het stuifmeel van een bloem komt terecht op de stempel van een andere bloem.

*→ Mendel: Hij wou enkel kruisbestuiving doen, dus hij zorgde ervoor dat de planten niet meer aan zelfbestuiving konden doen door één van hun voorplantingsorganen te verwijderen, hetzij de meeldraden of de stempel.*
New cards
25
Reciproque

De twee geslachten worden onderling uitgetest op elkaar.

  • V(A) x M(a) = K(A)

  • M(A) x V(a) = K(A)

In conclusie: Dat is een kruising waarbij het geslacht geen ruil maakt

New cards
26
Dominant x recessief
Dominant = Overheersend kenmerk

Recessief = Onderdrukt kenmerk
New cards
27
Factoren of Allelen
Uitingsvorm van een bepaald kenmerk
New cards
28
Conclusie van Mendel
Een plant kan door kruisbestuiving ofwel de dominante factor uiten (AA,Aa → 3/4 kans) ofwel de recessieve (aa → 1/4 kans).
New cards
29
Vierkant van Punnett
Een vierkant waarop de mogelijke fenotypen bepaald worden, aan de hand van de kenmerken van de ouders.
New cards
30
Codominantie of intermediaire overerving

Dat is een heterozygoot organisme waarbij beide fenotypen tot uiting komen.

F2:

  • 1/2 kans op één van de twee dominante kenmerken

  • 1/2 kans dat allebei de dominante kenmerken tot uiting komen

New cards
31
Intermediair kenmerk
Allebei de fenotypen komen tot uiting, en vormen een soort midden.
New cards
32
Waarom spreken we van grensgevallen bij codominantie, en dominantie-recessief?
Omdat de recessieve kenmerken niet altijd volledig onderdrukt zijn, evenmin de uiting van de dominante factoren. Meestal zijn organismen een overgang tussen de twee.
New cards
33
Uniformiteitswet
  • Bij een Monohybride kruising tussen twee homozygote partners, zullen alle F1-nakomelingen hetzelfde uiterlijk vertonen.

  • Reciprociteitsregel: Het geslacht van de ouders hebben geen invloed op het fenotype van de nakomelingen

  • Dominantieregel: Alle nakomelingen van de F1 generatie vertonen het dominante kenmerk.

New cards
34
Splitsingswet

De F1 hybriden komen in een vaste getalsverhouding

  • Dominant-recessief = 3 / 1

  • Codominantie = 1 / 2 / 1

New cards
35
Onafhankelijkheidswet
Meerdere kenmerken (A en B) zullen onafhankelijk kruisen. *A zal niet kruisen met B, enkel met een chromosoom die ook de factor A/a heeft*
New cards
36
Letale aanleg
Homozygote drager die niet levensvatbaar is. Bijvoorbeeld gele muizen zijn altijd heterozygoot (Aa).
New cards
37
Pleiotropie *(polyfenie)*
Eén gen veroorzaakt meerdere verschillende kenmerken. Bijvoorbeeld Drosophila *(= fruitvliegje)*, die hebben een andere vorm en patroon van vleugels, grootte ogen, beharing, vorm van borstels op de rug.
New cards
38
Polygenie
Verschillende genen zijn nodig voor één kenmerk. Bijvoorbeeld 5 genen zijn nodig om de vacht van een konijn te bepalen
New cards
39
Multipele allelen
Eén factor heeft meerdere vormen. Bijvoorbeeld ABO-groepen. De bloedgroepen worden bepaald door Isoagglutinogeen , Ia zorgt voor A, Ib zorgt voor B. De afwezigheid van beiden zorgen voor O, de aanwezigheid van beiden zorgen voor AB.
New cards
40
Overerving van het geslacht
Een vrouw produceert XX en man XY. In het leven worden er meer mannen geboren doordat, het Y chromosoom kleiner is waardoor de zaadcel die dat gen bevat, sneller kan voortbewegen. De sexratio, is de hoeveelheid mannen per 100 vrouwen, en daar kunnen we opmerken dat er dus meer mannen worden geboren. De hemizygote man heeft daarentegen wel een nadeel met het feit dat hij sneller kan aangetast worden met recessieve allelen.
New cards
41
Geslachtsgebonden kenmerken
Dit zijn kenmerken die op de gameten liggen.
New cards
42
Dihybride kruising
Hierbij worden twee kenmerken onderzocht. Deze zullen afzonderlijk kruisen, door de onafhankelijkheidwet van Mendel.
New cards
43
Cryptomerie
\
New cards
44
Omzettingsfactoren
Hierbij is er een bepaald kenmerk nodig, om een andere kenmerk om te zetten. Bij muizen moet A *(=zwart)* aanwezig zijn, voordat de allel B *(=wit)* het kan omzetten in grijs.
New cards
45
Inhibitiefactoren
Hierbij is een aanwezigheid van een bepaalde dominantie factor, een onderdrukker voor de andere factor. Bij hoenders *(= een kip)* is A *(=gekleurd)* tov. a *(=wit)* dominant, maar als de inhibitie factor B voorkomt, dan kan de pigmentatie niet voorkomen en wordt deze terug wit.
New cards
46
Additionele of complementaire factoren
Hierbij moeten twee dominante factoren voorkomen, om een bepaald fenotype tot uiting te laten komen. Zoals bij pronkerwten met paarse bloemen.
New cards
47
Duplicate factoren
Hierbij zorgt één dominante allel meteen voor een verandering van fenotype. Bijvoorbeeld een herderstasje wordt aangepast tot een driehoekig
New cards
48
Cummulatieve factoren
Op basis van de hoeveelheid dominante factoren, wordt het fenotype bepaald. Bijvoorbeeld een tarwekorrel gaat van AABB *(= donkerrood)* tot aabb *(= wit)*
New cards
49
Polyhybride-kruisingen
n-Hybride kruisingen, met 4²,4³,… combinaties.
New cards
50
3 redenen waarom fruitvliegjes tijdens een experiment worden gebruikt
  • Ze zijn klein, gemakkelijk kweekbaar en hebben een makkelijk dieet

  • Ze leven slechts 14 dagen, en zijn constant vruchtbaar waardoor je snel generaties krijgt

  • Ze verschillen al veel van elkaar

  • Er zijn maar 8 chromosomen, die veel nuttige informatie geven zoals vorm en lengte

New cards
51
Wat zijn gekoppelde factoren?
Dat zijn twee eigenschappen die op hetzelfde chromosoom zitten, en dus tezamen worden overgeërfd, en zogenaamde koppelingsgroep.
New cards
52
Crossing-over + gevolgen
Dit is wanneer er tijdens de meiose, twee homologe chromosomenparen een stuk DNA met elkaar onderling gaan uitwisselen. Het gevolg hiervan, zijn recombinanten die ervoor zorgen dat er meer variatie in een populatie vrijkomt.
Dit is wanneer er tijdens de meiose, twee homologe chromosomenparen een stuk DNA met elkaar onderling gaan uitwisselen. Het gevolg hiervan, zijn recombinanten die ervoor zorgen dat er meer variatie in een populatie vrijkomt.
New cards
53
Recombinant
Een nakomeling heeft een andere combinatie allelen dan zijn twee ouders, doordat er tijdens de crossing-over een gewijzigde koppelingsgroep is ontstaan.
New cards
54
Bewijzen voor crossing-over
New cards
55
Koppelingsgraad
Dat is het percentage nakomelingen, waarin geen crossing-over heeft plaatsgevonden tov. het totaal aantal nakomelingen. Met andere woorden 100% - crossing-over frequentie.
New cards
56
Crossing-over frequentie, scheidingsgraad of recombinatiefrequentie
Zij geven het percentage recombinanten weer tov. het aantal nakomelingen.
New cards
57
Verband crossing-over frequentie en de positie
Hoe groter de kans op een crossing-over frequentie, hoe verder twee factoren van elkaar verwijderd zijn.
New cards
58
Waarom is de crossing-over frequentie maximaal 50%?
Omdat slechts 2/4 chromatiden stukken DNA kunnen uitwisselen tijdens de profase 1.
New cards
59
Kaarteenheid
1% van de 50% die mogelijk is bij de scheidingsgraad
New cards
60
Chromosomenkaart
Dat is een soort plattegrond van een chromosoom, die aangeeft waar elke eigenschap zich bevindt. Dit wordt gerealiseerd aan de hand van eigenschappen te vergelijken met hun crossing-over percentage.
New cards
61
Nut van chromosomenkaarten?
Het eventueel opsporen van genetische afwijkingen.
New cards
62
Waarom is erfelijkheidsonderzoek bij de mens minder ver gevorerd?
  • Wegens ethische redenen is een kruisproef niet verantwoord

  • Generatieduur is groot

  • Weinig nakomelingen

  • Extreem veel genen

  • Polygenie

New cards
63
Welke vier methoden gebruiken we, om onderzoek te doen naar de mens?
  • Statistisch onderzoek

  • Stamboom onderzoek → Hier wordt elk heterozygoot genotype die tot uiting komt dominant verklaard. Symboliek, gewoon de figuren die gebruikt worden voor de (non-)geslachten. Boven-onder = Generatie → Links, rechts = Geboortedatum.

  • Cytogenisch onderzoek: Onderzoek van de chromosomen in de metafase na de inwerking van eiwitsplitsende enzymen.

New cards
64
Welke soort tweelingen zijn interessant voor onderzoek?
Eéneiige tweelingen, doordat deze uit dezelfde zygote ontstaan, en dus dezelfde set chromosomen hebben waardoor je goed het verschil kan onderzoeken tussen de twee individuen.
New cards
65
Wat is de erfelijkheidsgraad, hoe wordt het berekent en wat leer je er uit?
  • De erfelijkheidsgraad is de mate waarin het kenmerk door een genotype bepaald wordt

  • Ze vergelijken twee broers/zussen

  • Je kan leren dat sommige kenmerken altijd hetzelfde kunnen zijn

New cards
66
Bijzondere gevallen
We kunnen zien dat als je een tweeling uit elkaar brengt, dat deze op dezelfde momenten erfelijke ziekten kunnen krijgen. Statitisch gezien kunnen we moeilijk besluiten trekken.
New cards
67
Argumenten voor de evolutietheorie van de Paleontologie
  • Fossielen passen in het huidige classificatiesysteem van levende organismen

  • Oudere fossielen zijn eenvoudiger dan recente fossielen

  • Er zijn overgangsvormen van kenmerken tussen twee groepen, bv reptiel → vogel

  • We zien evolutieve lijnen, op basis van chronologie

New cards
68
Methoden voor datering
  • Koolstof 14-methode

  • K-Ar-methode

New cards
69
Evolutie walvis
Een landzoogdier is geëvolueerd tot een zwemmer, dan een zeedier met achterpoten, opdat uiteindelijk de achterpoten te laten verdwijnen en vinnen te krijgen.
New cards
70
Selectie Paarden
Natuurlijke selectie. Betere tanden voor het steppegras te eten, en betere voeten en handen om te kunnen wegrennen voor gevaar.
New cards
71
Aanwijzingen voor anatomie
  • Homologe organen: ze hebben hetzelfde bouwplan, maar door veranderende omstandigheden zijn zij aangepast. Bijvoorbeeld alle voorste ledematen bij gewervelde dieren lijken op elkaar.

  • Analoge organen: zelfde functie, andere anatomie. Bijvoorbeeld een vogel en een vleermuis hebben allebei vleugels, maar zijn op een andere manier opgebouwd.

  • Rudimentaire organen: organen die aanwezig zijn, maar geen functie meer hebben. Bijvoorbeeld het staartbeen bij de mens.

New cards
72
Aanwijzingen uit de moleculaire genetica
Het DNA van organismen, dit kunnen we waarnemen door mutaties.
New cards
73
Cladogram
of verwantschapsboom. Hoe minder vertakkingspunten je kan waarnemen tussen baseparen, hoe nauwer ze verwant zijn.
New cards
74
Aanwijzing embryologie
We kunnen zien dat de embryo’s van alle dieren extreem sterk op elkaar gelijken.
New cards

Explore top notes

note Note
studied byStudied by 38 people
910 days ago
4.0(1)
note Note
studied byStudied by 4 people
58 days ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 72 people
199 days ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 8 people
954 days ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 20 people
1006 days ago
4.0(1)
note Note
studied byStudied by 13 people
890 days ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 34 people
848 days ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 767 people
708 days ago
4.0(4)

Explore top flashcards

flashcards Flashcard (71)
studied byStudied by 2 people
747 days ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (49)
studied byStudied by 3 people
302 days ago
5.0(2)
flashcards Flashcard (27)
studied byStudied by 4 people
828 days ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (57)
studied byStudied by 40 people
465 days ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (30)
studied byStudied by 34 people
497 days ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (25)
studied byStudied by 62 people
793 days ago
5.0(2)
flashcards Flashcard (82)
studied byStudied by 100 people
515 days ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (68)
studied byStudied by 97 people
23 days ago
5.0(1)
robot