functieleer H5.1 + H5.2 aandacht & cognitieve controle

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
full-widthCall with Kai
GameKnowt Play
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/11

encourage image

There's no tags or description

Looks like no tags are added yet.

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

12 Terms

1
New cards

wat is selectieve aandacht en hoe onderzoek je het?

Proces waarbij één boodschap geselecteerd wordt voor bewuste verwerking en alle andere boodschappen worden onderdrukt (Titchener 1908)


VB van selectieve aandacht: het Cocktailparty fenomeen (Cherry, 1950) = mensen kunnen in een drukke omgeving een gesprek voeren, zonder afgeleid te raken door de gesprekken om hen heen, maar wanneer je naam gezegd wordt, komt dat wel binnen

exogene aandacht = automatische aandacht (reflexen) → als je plots iets ziet/hoort/voelt, gaat automatisch je aandacht daar naartoe, onbewust/zonder dat je het zelf wil → dit is bottom-up controle
De kijkrichting van mensen is ook exogeen gestuurd (als iemand anders ergens naar kijkt, ga jij ook automatisch kijken) 
endogene aandacht = vrijwillige aandacht → je oefent zelf controle uit over waar je aandacht op gericht is → dit is top-down controle

Exogene aandacht heeft voorrang op endogene aandacht.


Selectieve aandacht kan op 2 manieren worden onderzocht:

  • met het Posner spatieel cueing paradigma/task = neuropsychologische test die het verschil tussen exogene aandacht (automatisch) en endogene aandacht (bewust) meet
    Cueing effect laat zien dat aandacht dus gericht kan worden op de locatie waar de target ‘waarschijnlijk’ komt (pijltje wijst links/rechts) → als hij naar links staat, richt je je aandacht selectief op links. Dit is endogene aandacht (je ziet het pijltje en je gaat daarom “vrijwillig” je aandacht naar die kant richten)

  • dichotische luistertaak = in het ene oor wordt een andere stimulus getoond dan in het andere oor → de aandacht wordt selectief op één oor gericht, waardoor in het andere oor weinig wordt waargenomen

Selectieve aandacht is plaatsgebonden (posner cueing task) & voorwerpgebonden (egly et al: object-based attention)

<p>Proces waarbij één boodschap geselecteerd wordt voor bewuste verwerking en alle andere boodschappen worden onderdrukt (Titchener 1908)</p><p><br>VB van selectieve aandacht: het <strong>Cocktailparty fenomeen</strong> (Cherry, 1950) = mensen kunnen in een drukke omgeving een gesprek voeren, zonder afgeleid te raken door de gesprekken om hen heen, maar wanneer je naam gezegd wordt, komt dat wel binnen</p><p><strong>exogene aandacht</strong> = automatische aandacht (reflexen) → als je plots iets ziet/hoort/voelt, gaat automatisch je aandacht daar naartoe, onbewust/zonder dat je het zelf wil → dit is bottom-up controle<br>De kijkrichting van mensen is ook exogeen gestuurd (als iemand anders ergens naar kijkt, ga jij ook automatisch kijken)&nbsp;<br><strong>endogene aandacht</strong> = vrijwillige aandacht → je oefent zelf controle uit over waar je aandacht op gericht is → dit is top-down controle</p><p>Exogene aandacht heeft voorrang op endogene aandacht.</p><p><br>Selectieve aandacht kan op 2 manieren worden onderzocht:</p><ul><li><p>met het<strong> Posner spatieel cueing paradigma/task</strong> = neuropsychologische test&nbsp;die het verschil tussen exogene aandacht (automatisch) en endogene aandacht (bewust) meet<br>Cueing effect laat zien dat aandacht dus gericht kan worden op de locatie waar de target ‘waarschijnlijk’ komt (pijltje wijst links/rechts) → als hij naar links staat, richt je je aandacht selectief op links. Dit is endogene aandacht (je ziet het pijltje en je gaat daarom “vrijwillig” je aandacht naar die kant richten)<br></p><img src="https://knowt-user-attachments.s3.amazonaws.com/6b42e190-0e7b-41da-a7f0-5f402ee6da09.png" data-width="100%" data-align="center"></li></ul><ul><li><p><strong>dichotische luistertaak </strong>= in het ene oor wordt een andere stimulus getoond dan in het andere oor → de aandacht wordt selectief op één oor gericht, waardoor in het andere oor&nbsp;weinig wordt waargenomen</p></li></ul><p>Selectieve aandacht is <strong>plaatsgebonden </strong>(posner cueing task) &amp; <strong>voorwerpgebonden </strong>(egly et al: object-based attention)</p>
2
New cards

modellen voor selectieve aandacht

Er zijn 3 modellen voor selectieve aandacht:

  • theorie met vroege selectie (filtertheorie van Broadbent) = tussen het sensorisch/zintuigelijk geheugen (gewaarwording van prikkels) en het kortetermijngeheugen zit een filter die verantwoordelijk is voor bewuste waarneming & manipulatie van prikkels → het KTG slaat alleen informatie op die de persoon op dat moment belangrijk vindt (afhankelijk van de filter)
    Soms heb je een “lek” (er komt toch andere informatie binnen) wanneer het filter wisselt van sensorisch kanaal

  • theorie met late selectie = dingen worden onbewust waargenomen, zonder filter (alles gaat vanuit je sensorisch geheugen naar je KTG) → pas vanuit het KGT krijg je bewuste aandacht en vergeet je irrelevante informatie

  • attenuatietheorie (Treisman) = vergelijkbaar met de vroege selectie theorie, maar het filter tussen het sensorisch geheugen en het KGT zwakt irrelevante informatie alleen af ipv het volledig te blokkeren → hoe meer aandacht je hebt voor de ene stimulus, hoe minder je hebt voor de andere
    Dit past bij het cocktailparty-fenomeen (irrelevante informatie wordt niet volledig verwijderd, maar afgezwakt → hierdoor kan je wel je naam horen)

3
New cards

Pop-out effect & Feature Integration Theorie (Treisman & Gelade)

Neisser (1967) kwam met het pop-out effect = het detecteren van één kenmerk (één opvallende stimulus) gaat snel en automatisch → bijv. de rode K tussen blauwe S
Het detecteren van een conjunctie van kenmerken gaat trager en heeft selectieve aandacht nodig → bijv. de rode T’s en rode K tussen de blauwe S

De FIT stelt dat visuele perceptie verloopt in 2 stadia:

  • kenmerk detectie = voor elk kenmerk wordt een mentale kaart van het visuele veld opgesteld (kleur, vorm, oriëntatie, beweging, etc.) → dit is pre-attentief = automatisch en parallel over het gehele visuele veld → als er iets is wat “uniek” is vergeleken met andere kenmerken gaat daar de aandacht naartoe
    het pop-out effect (Neisser) hoort hierbij (je kijkt bijv. naar de kleur van de K tov de rest)

  • kenmerk integratie = het integreren van verschillende kenmerken tot één geheel → dit vergt selectieve aandacht. Dit is een serieel proces (het ene voorwerp wordt na het andere verwerkt) → dit kost meer tijd

4
New cards

illusoire conjuncties

Deze ontstaan wanneer een object te weinig (selectieve) aandacht krijgt → de elementaire kenmerken van verschillende objecten (bijv. kleur, vorm, oriëntatie, etc.) worden dan verkeerd met elkaar verbonden (= misbinding)

bijv. het logo van Google → welke kleur is de 3e letter? → dit weet je niet omdat je het niet genoeg aandacht geeft

5
New cards

metaforen voor selectieve aandacht

selectieve aandacht is als een zaklamp: andere plaatsen kunnen beschenen worden, net zoals aandacht op andere plaatsen gericht kan worden (waar de zaklamp schijnt, daar ligt je aandacht)

selectieve aandacht is als een zoomlens: je kan in- en uitzoomen, net zoals aandacht die zich kan richten op een hele scène of op een klein detail

6
New cards

inhibitie

inhibitie = onderdrukking (bij selectieve aandacht is het dus dat je je aandacht ergens níet op richt)

negatieve priming (Fox) = inhibitie van een “niet-aandacht” stimulus zorgt ervoor dat deze (of een gerelateerde stimulus) later slechter worden verwerkt
VB: je ziet een rood & groen figuur, en alleen de groene figuur moet je benoemen → als je de eerste keer een rode paddenstoel ziet (die moet je inhiberen), en in de volgende trial is de paddenstoel opeens groen, dan gaat het benoemen langzamer

terugkeerinhibitie (Inhibition Of Return: IOR) = je hebt een langere RT bij stimuli op de plaats waar exogeen gestuurde aandacht net vandaan komt als de SOA langer wordt.
Dit komt omdat je “onthoudt” waar je net bent geweest → als je dus al door de cue ergens hebt gekeken, en je gaat dan weer terug naar het midden, dan is het tegen natuurlijk om daarna weer naar diezelfde plek te kijken → de RT is dus langer

inhibitie van automatische processen kan worden gemeten met taken waarin één aspect van de taak een automatische reactie genereert die moeilijk te onderdrukken is:

  • stroop taak: proefpersonen moeten de kleur van de letters van een woord noemen, terwijl het woord zelf een andere kleur is (bijv. er staat “blauw” in gele letters → je moet “geel” zeggen). Het lezen is een automatisch proces.
    Effect is asymmetrisch: Bij geschreven woord oplezen wordt je minder afgeleid door de kleur.

  • Simon taak: proefpersonen moeten reageren op een groene cirkel met hun rechterhand en een blauwe cirkel met hun linkerhand → ze zijn geneigd om op iedere cirkel rechts te reageren met rechts, ook als dit een blauwe cirkel is (en andersom)

  • flankeertaak: flanker experiment

  • stop-signaal paradigma: bij een bepaald signaal moeten de proefpersonen een actie uitvoeren, maar deze actie moet worden geïnhibeerd bij een stop-signaal (hoe langer de tijd ertussen, hoe moeilijker het is)

<p><strong>inhibitie </strong>= onderdrukking (bij selectieve aandacht is het dus dat je je aandacht ergens níet op richt)</p><p><strong>negatieve priming</strong> (Fox) = inhibitie van een “niet-aandacht” stimulus zorgt ervoor dat deze (of een gerelateerde stimulus) later slechter worden verwerkt<br>VB: je ziet een rood &amp; groen figuur, en alleen de groene figuur moet je benoemen → als je de eerste keer een rode paddenstoel ziet (die moet je inhiberen), en in de volgende trial is de paddenstoel opeens groen, dan gaat het benoemen langzamer</p><p><strong>terugkeerinhibitie (Inhibition Of Return: IOR) </strong>= je hebt een langere RT bij stimuli op de plaats waar exogeen gestuurde aandacht net vandaan komt als de SOA langer wordt.<br>Dit komt omdat je “onthoudt” waar je net bent geweest → als je dus al door de cue ergens hebt gekeken, en je gaat dan weer terug naar het midden, dan is het tegen natuurlijk om daarna weer naar diezelfde plek te kijken → de RT is dus langer</p><p>inhibitie van automatische processen kan worden gemeten met taken waarin één aspect van de taak een automatische reactie genereert die moeilijk te onderdrukken is:</p><ul><li><p><strong>stroop taak</strong>: proefpersonen moeten de kleur van de letters van een woord noemen, terwijl het woord zelf een andere kleur is (bijv. er staat&nbsp;“blauw” in gele letters → je moet&nbsp;“geel” zeggen). Het lezen is een automatisch proces.<br><span><strong>Effect is asymmetrisch: </strong>Bij geschreven woord oplezen wordt je minder afgeleid door de kleur.</span></p></li><li><p><strong>Simon taak</strong>: proefpersonen moeten reageren op een groene cirkel met hun rechterhand en een blauwe cirkel met hun linkerhand → ze zijn geneigd om op iedere cirkel rechts te reageren met rechts, ook als dit een blauwe cirkel is (en andersom)</p></li><li><p><strong>flankeertaak</strong>: flanker experiment</p></li><li><p><strong>stop-signaal paradigma</strong>: bij een bepaald signaal moeten de proefpersonen een actie uitvoeren, maar deze actie moet worden geïnhibeerd bij een stop-signaal (hoe langer de tijd ertussen, hoe moeilijker het is)</p></li></ul><p></p>
7
New cards

change blindness

veranderingsblindheid → dit komt doordat je niet alles tegelijk waar kan nemen; je moet je aandacht selectief ergens op richten → hierdoor neem je veranderingen soms niet waar

8
New cards

aandachtsproblemen na hersenaandoening

ongeveer 24.000 mensen per jaar krijgen een beroerte → 80% van de mensen met een hersenaandoening heeft een aandachts-stoornis (bijv. concentratieproblemen, moeite met het verdelen van de aandacht tussen verschillende taken & problemen met cognitieve controle)

hemineglect = stoornis waarbij geen aandacht wordt besteed aan prikkels uit één helft van de omgeving → vaak is de beschadiging gelokaliseerd in de pariëtale kwab in de rechterhemisfeer. De patiënten kunnen nog wel zijn, maar richten hun aandacht er niet op.

er zijn 3 manieren om hemineglect te testen:

  • 2 vingers bewegen → 1 vinger in het linker visuele veld, 1 in het rechter. De patiënt ziet alleen de rechter vinger bewegen

  • line bisection → hemineglect patiënten zullen het midden van de lijn niet in het midden zetten, maar naar rechts verschuiven

  • letter cancellation → patiënten moeten lijnen doorkruisen, maar zullen alle lijnen aan de linkerkant vergeten

  • tekenen van een klok → de linkerhelft van de klok wordt genegeerd

neglect kan ook object-based zijn = bepaalde voorwerpen worden genegeerd

9
New cards

cognitieve controle (executieve functies)

het geheel van processen die ervoor zorgen dat ons gedrag gericht is op een bepaald doel en dat je eventueel kan schakelen tussen taken → heb je nodig voor al het gedrag dat niet automatisch is (gecontroleerd proces)

de Dorso-Laterale-PreFrontale-Cortex (DLPFC) is nodig voor executieve functies

executieve functies doen verschillende dingen:

  • doel activeren en geactiveerd houden (bijv. “ik wil naar de bioscoop” → dit doel wordt geactiveerd, en dan onthoud je dat je naar de bioscoop wil)

  • juiste informatie & acties selecteren om het doel te bereiken (bijv. kaartje kopen, naar de bios rijden, etc.)

  • onderdrukken van irrelevante informatie/acties (bijv. je kan niet gaan sporten als je naar de bios wil)

  • rekening houden met specifieke omstandigheden waarin de taak uitgevoerd moet worden (bijv. als je een 3D bril krijgt, doe je lenzen in ipv je gewone bril opzetten)

  • fout detectie & correctie (anterior cingulate cortex: ACC) (als er iets misgaat moet je het oplossen)

Bij nieuwe taken of bij gelijktijdige activatie van meerdere tegenstrijdige responsen wordt het conflict monitoringsysteem in de ACC actief (actief bij shit-responses en wanneer de automatische respons veel onderdrukt moet worden)

10
New cards

verdeelde aandacht

verdeelde aandacht = wanneer de aandacht verdeeld moet worden over verschillende taken

dubbeltaken = taken waarbij de aandacht verdeeld moet worden → dit vergt veel cognitieve controle.

De ene taak beïnvloedt de prestatie op de andere taak → prestatie is afhankelijk van:

  • hoeveel de taken op elkaar lijken (prestatie is lager als ze veel op elkaar lijken, bijv. 2 gesprekken tegelijk voeren)

  • hoeveel aandacht beide taken vergen (hoe meer aandacht iedere taak vergt, hoe moeilijker het is om ze goed tegelijk uit te voeren → bijv. je stopt met praten tijdens autorijden als er gevaar op de weg is)

  • of de taken dmv hetzelfde zintuig/motoriek plaatsvinden (prestatie is slechter als ze hetzelfde zintuig/motoriek gebruiken)

er zijn individuele verschillen in dubbeltaken:

  • verwerkingssnelheid

  • leeftijd (20’ers zijn het best)

  • ervaring met cognitieve controle (bijv. gamers)

taakwisselkosten = hoeveel moeite het kost om van de ene taak naar de andere over te schakelen

VB: onderzoek Meuter & Allport: een cijfer opnoemen in dezelfde taal kost minder tijd dan een cijfer eerst opnoemen in je moedertaal en dan in je 2e taal

11
New cards

van gecontroleerde processen naar automatische processen

Hoe kan het bijv. dat autorijden eerst een gecontroleerd proces is (je moet er bewust over nadenken en het gaat moeilijk) en later een automatisch proces wordt (het gaat zonder bewuste aandacht & sneller)

Logan: alle ervaringen worden opgeslagen in het geheugen → hoe meer ervaringen je hebt, hoe makkelijker en sneller je deze kan oproepen & gebruiken

Norman & Shallice: je geheugen maakt schema’s voor veelvoorkomende taken → zo kan je automatisch taken uitvoeren, terwijl die ondertussen worden gemonitord door een controleproces

dubbeltaken worden makkelijker als hierop getraind wordt → ze worden dan automatisch

12
New cards

stoornis in cognitieve controle: ADHD

ADHD = ontwikkelingsstoornis die wordt gekenmerkt door concentratieproblemen (aandachttekort), impulsiviteit (problemen met inhibitie) en vaak hyperactiviteit

Het is een ontwikkelingsstoornis → bij 1/3 van de kinderen met ADHD hebben ze er later als volwassenen ook nog last van

diagnose is vaak moeilijk, omdat de conditie tijdelijk onderdrukt kan worden door omstandigheden (bijv. je wil goed presteren voor de psycholoog)

de oorzaak van ADHD ligt in de remmingscontrole (inhibitie): dopaminerge neuronen hebben een te snelle heropname van dopamine, waardoor deze niet lang genoeg in de synaptische spleet blijft om zijn remmende werking uit te oefenen → ze hebben niet “veel energie”, maar hebben weinig controle over de signalen die op hen afkomen

mogelijk is kunnen mensen met ADHD het Default Mode Network niet goed onderdrukken tijdens een taak (DMN = de hersengebieden die “aan staan” wanneer je niks doet / je verveelt)