1/345
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
Politeia
Alles wat betrekking heeft op de polis (burgerlijke samenleving en het bestuur van de gemeenschap)
Minimal state
Een zo klein mogelijke staat: beperkt zich tot orde, bescherming van de grenzen en eigendom, met minimale verzorgende taken
Nanny state
Interventionistische welvaartstaat die betrokken is van geboorte tot graf
Visie van Aristoteles op politiek
Politiek is de hoogste menselijke activiteit en het middel om eudaimonia, een volwaardig menselijk leven, te bereiken
Essentially contested concept
Een concept of begrip waarvan de betekenis constant wordt betwist en geen eenduidige definitie heeft
Agonisme
Mouffe: Strijd binnen de regels van democratie zonder destructie
Antagonisme
Schmitt: Conflict dat leidt tot vernietiging van een van de partijen
Valence issues
Zaken die bijna iedereen wenst (bestrijden jeugdcriminaliteit)
Position issues
Controversiële kwesties (euthanasie)
Systeemtheorie
Easton: Een model waarin het politieke systeem input (eisen en steun) ontvangt, deze verwerkt tot output (beleid) en terugkoppeling krijgt vanuit de samenleving
Visie Michiavelli op politiek
Politiek is een techniek van macht, gericht op het verwerven en behouden van macht door middel van effectieve middelen
Schmitt's visie op politiek
Vriend en vijand: een dynamisch criterium dat kan leiden tot totale vernietiging
Politiek volgens Easton
De bindende besluitvorming en de acties van de overheid, waardoor die verdeling door de meeste mensen in die samenleving de meeste tijd aanvaard worden
Package deal
Een globale oplossing waarin verschillende eisen gebundeld worden om zo snellere consensus te vinden
Drie dimensies van politiek
Polity: Institutionele dimensie (staten)
Politics: Machtsuitoefening en besluitvorming
Policy: Beleid en de inhoud van politieke beslissingen
Benaderingen om naar politiek te kijken (Marsh & Stoker)
Arena- of domeinbenadering: Politiek in een afgebakende sfeer van menselijke organisaties, instellingen en actoren. Afzonderlijk politiek domein (staat of overheidsbeleid). Politicologie gaat over de studie van processen in deze afgebakende sfeer vd samenleving. Concentratie op formele werking van politieke instellingen (regeringen, partijen, ...)
Proces- of aspectbenadering: Politiek als aspect van alle sociale verhoudingen. Gezamenlijk beslissen, verdelingsvraagstukken, gebruik van macht, ... Kan onderscheiden worden van andere aspecten. Politiek kan overal in de samenleving aanwezig zijn
Machiavellisme
Gerichtheid op macht en de bereidheid om alles te doen om dat doel te bereiken (uit eigenbelang)
Conflictgedrag volgens Koch
Wederzijdse tegenwerking dat er op gericht is in een conflictsituatie die eigen doelstellingen te realiseren.
Non-interactief conflict
Gedrag is gericht op het realiseren van eigen doelstellingen, niet op boycot anderen
Interactief conflict
Boycot andere doelstellingen is de voornaamste doelstelling
Microverklaringen conflicten
Menselijke natuur (emoties, onbegrip en misverstanden)
Frustratie-agressietheorie ==> voor agressief gedrag is er frustratie nodig + frustratie leidt tot agressie
Macroverklaringen conflicten
Oorzaken liggen in kenmerken van de samenleving
Breuklijnen (klassenstrijden)
Relatieve deprivatietheorie
Deprivatie is de noodzakelijke voorwaarde voor conflictgedrag
Hoe sterker de deprivatie, hoe groter de kans op gewelddadig conflict
Gewelddadige conflicten doen zich voornamelijk voor waar een repressief regime de teugels viert ==> mensen krijgen hoop op beter
Vijf grote bronnen van conflicten
Macht ==> zie middelen
Identiteit ==> Verschillen tussen klassen, etnische groepen
Middelen ==> In elke samenleving is er een ongelijke verdeling van macht en middelen
Ideeën ==> Uiteenlopende politieke ideeën over de grote vragen v politiek, verschillende ideologieën
Waarden ==> Verschillen in waarden en idealen
Handelingsaspect
Gezamenlijke actie tot strijd
Inhoudelijk aspect
Onverenigbaarheid tot symbiose
Wat zei Hobbes over politicologie?
Explanandum (wat moet worden verklaard) wordt afgeleid uit een explanans (verklaring). Onderzoeker zegt dat een bepalade gebeurtenis gevolg is van het optreden van bekende algemene wetmatigheden of waarschijnlijkheidswettten. Covering law-model: alle verschijnselen moeten onder een algemene wet gebracht worden.
Epistemologie
Welke soort kennis is er mogelijk?
Ontologie
Wat bestaat er? Wat is de aard van onze sociale wereld?
Empirisme
Wereld via observaties leren kennen
Interpretativisme
We kunnen veel verschijnselen niet registeren, we moeten ze interpreteren om de wereld te begrijpen. Sociale wereld verschilt fundamenteel van de natuurlijke wereld. Elk mens interpreteert de werkelijkheid op zijn eigen manier
Constructivisme (def)
Feiten zijn sociaal ingebed en geconstrueerd. De werkelijkheid is een sociale constructie
Bart Tromp
Sociale wetenschappen lijkt op meteorologie
Chaostheorie
Kleine dingen die gebeuren kunnen een groot effect hebben
Positivisme
Naturalisme (geen wezenlijke verschillen tussen natuur- en sociale wetenschappen)
+
Empirisme (wat we kennen van de wereld is beperkt tot wat observeerbaar is)
+
Gericht op het formuleren van algemene wetten
Post-positivisme
Onderzoeker en onderzochte zijn niet onafhankelijk van elkaar
Kenmerken van onderzoekers kunnen observaties beïnvloeden ==> streven wel naar objectieve kennis
Ze houden rekening met het bestaan van niet-observeerbare systemen ==> kunnen invloed hebben
Er bestaat een realiteit, maar is enkel te kennen via waarschijnlijkheid en benadering
Intersubjectiviteit
Meeste onderzoek is een groepswerk
Peer review
Hypothetisch deductisch model
Karl Popper: Een theorie moet zo geformuleerd worden dat deze getest kan worden
Paradigma
Algemeen denkkader, samenhangend geheel van modellen en theorieën waarmee naar de werkelijkheid gekeken wordt
Paradigm shifts
Thomas Kuhn: De ene paradigma vervangt de andere als deze onvoldoende verklaringskracht had. Wetenschappers verdedigen soms hun eigen paradigma's waardoor ze bevindingen die hun paradigma bedreigen, over het hoofd zien
Behavioralisme
Een benadering die positivisme toepast op de sociale wetenschappen. Verklaringen moeten causaal zijn, observaties staan centraal. Verzamelen van kwantitatieve data.
De zoektocht naar regelmatigheden, zelf met verklarende en voorspellende waarde.
Logic of appropiateness
(Institutionalisten) Acties ondernemen omdat ze zich willen conformeren aan de normen die binnen een instelling bestaan (rampgebied bezoeken als premier omdat dit symbolisch, ritueel gedrag is)
Logic of consequences
Menselijk gedrag is gericht op het bereiken van individuele doelen (premier bezoekt rampgebied omdat die bezig is met populariteit of verkiezingen)
Neo-institutionalisme
Minder normatief en deterministisch. Instellingen bepaalden minder het gezag van actoren. Eerder vormgeven en beperken ipv domineren.
Rationele keuze-benaderingen
Anthony Downs: Partijen zijn één actor met één wil, enkel geïnteresseerd in machtsdeelname. Kiezers zijn enkel geÏnteresseerd in beleid dat hun preferenties realiseert.
Methodologisch individualisme
De eenheid van al het sociale leven is individuele menselijke actie, alle sociale instellingen of gedrag is het resultaat van interactief tussen individuen
Withinputs
Input komt ook van binnenin het systeem
Stress op systeem
Autoriteiten kunnen geen beslissingen nemen
Autoriteiten kunnen beslissingen niet meer als bindend doen ervaren
Input is gevarieerd
Signal input (eisen): vermindering begrotingstekort, verhoging pensioenen
Maintenance input: Steun vd bevolking of critici, instemmen met de heersende regels
Content overload
Eisen zijn te gevarieerd ==> verwerking van de ene eis staat de andere in de weg
Volume overload
Aantal eisen is te groot en kan niet verwerkt worden
Structurele regulatoren
Partijen die toegang tot systeem kunnen openen of sluiten en culturele regulatoren die bepaalde normen/eisen uitsluiten, regelen de input
AGIL
Parsons:
Adaptation: economie: er moet voortdurend verandering plaatsvinden
Goal-attainment: politiek: prioriteiten moeten vastgelegd worden
Integration: rechtstelsel/community: solidariteit
Latency: onderwijs/gezin: onderliggende waarden handhaven
Eufuncties
Dragen bij tot het overleven van het systeem
Disfuncties
Doen het systeem slechter functioneren
Manifeste functies
Intentioneel en worden bewust erkend als functies die bijdragen tot het overleven van het systeem
Latente functies
Gevolgen die niet bedoeld zijn door de deelnemers
Structuur-functionalistische benadering
Convergentieprocessen
Formuleren belangen/eisen, combinatie tot beleidsvoorstellen, rule making, rule application, rule adjucation, communication
Idee-ologie
Antoine De Tracy: De wetenschap van ideeën. Valse van ware ideeën onderscheiden en het leven verbeteren. Verlichting
Culturele hegemonie
Antonio Gramsci: Wereldbeeld van een bepaalde klasse is dominant omdat het door andere klassen stilzwijgend geaccepteerd wordt (common sense)
Drie bestandsdelen ideologie
Descriptief: analysekader, kijk op de wereld
Prescriptief: wat is de ideale samenleving?
Operationeel: hoe geraken we van nu naar ideaal?
Liberalisme
Locke & Hobbes
Kernidee: Menselijke vrijheid is het hoogste goed, overheid moet de individuele vrijheid garanderen
Kernconcepten:
1) Individu & individuele vrijheid staan centraal ==> Staat krijgt zoveel macht afhankelijk van wat individu wil afstaan (grondwet)
2) Positief mensbeeld ==> Elk mens is rationeel + vooruitgangsdenken
3) Rechtvaardigheid ==> Alle mensen gelijk geboren dus gelijke rechten & plichten dus ook gelijke kansen maar geen gelijkheid van uitkomsten. Meritocratie (zij die hard werken en talenten benutten verdienen meer)
4) Tolerantie en diversiteit ==> Uiteenlopende ideeën en gedrag. Goede ideeën zullen het halen van slechte
Adam Smith
Individuen laten zich leiden door eigenbelang en strijden voor nutsmaximalisatie (laissez-faire laissez-passer)
Klassiek liberalisme
Egoïstisch, rationele individu staat centraal
Negatieve invulling van vrijheid (afwezigheid van dwang)
Hoogtepunt midden 19e eeuw
Negatieve vrijheid
De negatieve vrijheid wordt vooral door de fundamentele mensenrechten gegarandeerd (bijvoorbeeld vrijwaring van marteling)
Positieve vrijheid
Positieve vrijheid door de garantie van sociaaleconomische en culturele mensenrechten (bijvoorbeeld vrije keuze van beroep)
Sociaal darwinisme
In de samenleving is er een natuurlijk selectieproces
Sociale ongelijkheid is goede zaak in het voordeel van de kwaliteit van de samenleving
Modern liberalisme
Noodzaak voor herverdelingsmechanisme na economische depressie ==> welvaart- en verzorgingsstaat
Meer nadruk op positieve vrijheid, rechtvaardigheid, tolerantie en diversiteit
Progressief
Conservatisme
Burkes
Kernidee: Afkeer tegen hervormingen, bepaalde tradities bewaren, menselijke beperkingen benadrukken
Kernconcepten:
1) Respect voor de (religieuze) traditie ==> ze overleven al lang, dus hebben ze hun deugdelijkheid bewezen; afschaffen van trad instel leidt tot kwaliteitsverlies; leidt tot stabiliteit, zekerheid & identiteit
2) Menselijke imperfectie ==> Pessimistisch mensbeeld, afhankelijke wezens die zekerheid en sociale orde nodig hebben; intellectueel beperkt; utopie wantrouwend; handelen op basis van ervaring, niet zot doen
3) Organische samenleving ==> mens wil behoren tot groep of samenleving, iedereen heeft zijn plaats daarin, is historisch gegroeid
4) Sociale hiërarchie ==> Sociale gelijkheid is onwenselijk & onmogelijk, elk heeft zijn rol
5) Autoriteit & leiderschap ==> Van nature aanwezig in de samenleving, nodig om verval te voorkomen
6) Bezit ==> Centrale waarde, brengt stabiliteit in de samenleving
Autoritair conservatisme
Nadruk op autoritair leiderschap ==> moeite om in te gaan tegen het liberalisme
Hedendaags conservatisme
Plaats voor economisch liberalisme, vrije markt & beperkte rol vd overheid
Christendemocratie
Rerum Novarum paus Leo XIII
Kernidee: Pragmatisch of paternalistisch conservatisme
Verandering is in sommige gevallen natuurlijk en onvermijdelijk
Kernconcepten:
1) Christelijke waarden en normen ==> Beschouwen samenleving niet als goddelijke creatie maar eisen wel een plek voor christendom en religie erbinnen; christendom als inspiratiebron voor politieke inzichten en waarden zoals solidariteit & verbondenheid
2) Personalisme ==> Mens staat centraler, mens als hoogste goed (niet de partij, ideologie of staat), persoon met vrije wil & waarde, gemeenschapszin; economie moet ten dienste staan van gemeenschap
3) Anti-etatisme & subsidiariteit ==> Nadruk op belang maatschappelijke entiteiten die nodig zijn om tot ontwikkeling te komen (familie, vrienden, ...); staat moet zich terugtrekken uit de samenleving en toezien dat ze nooit de plaats inneemt van natuurlijke gemeenschappen, kan enkel aanvullend optreden; klassensamenwerking & neocorporatisme
Socialisme
Kernidee: Samenleving gelijk maken, harmonie
Kernconcepten:
1) Gemeenschap en samenwerking ==> Mensen zijn sociale wezens (collectieve visie), in staat gemeenschappelijke doelen na te streven, verbondenheid, mensen gevormd door sociale omgeving; samenwerking is moreel en economisch superieur, collectiviteit, solidariteit en betrokkenheid
2) Gelijkheid ==> Sociale gelijkheid; ongelijkheid is gevolg van economie en samenleving, niet iedereen kan vrij zijn bij ongelijkheid; tegemoetkomen aan behoeften van mensen
3) Klasse ==> Instrument om belangen van arbeiders te behartigen en hen te emanciperen; sociale opstanden tss onderdrukte en onderdrukkende klasse (doel is klasseloze samenleving)
4) Gemeenschappelijk bezit ==> privébezit is bron van ongelijkheid; welvaart wordt door de gemeenschap geproduceerd en komt de gemeenschap toe; meer focus op herverdeling en solidariteit
Revolutionair socialisme
Marxisme, communisme, lenisme, stalinisme
Kapitalistisch systeem via revolutie omverwerpen
Gewelddadige revolutie om tot klasseloze, staatloze samenleving te komen
Reformatorisch socialisme
Socialdemocratie
Integratie via stemrecht in het politiek systeem
Welvaartstaat
Via herverdeling naar een gemengde economie ==> meer sociale rechtvaardigheid
De derde weg-visie
70-80 door economische recessie (OPEC) ==> inkrimping arbeidersklasse, onmacht van economisch beleid en economische globalisering
Ligt tussen neoliberalisme en sociaaldemocratie ==> markt boven staat, staat moet markt ondersteunen
Meer consensusgericht ==> sociale inclusie via welvaartstaat
Wordt verworpen door socialistische partijen (beweging naar links)
Nationalisme
Kernidee: Bewaren nationale eenheid
Kernconcepten:
1) Erkenning van en autonomie voor de 'natie'
2) Natie als organische (of ingebeelde?) gemeenschap ==> natuurlijk gegroeid met de cultuur; gevoel van samenhorigheid
3) Drijfveer is soevereiniteit en loyaliteit
4 vormen van nationalisme
Heywood
Liberaal: focus nationale zelfbeschikking
Conservatief: focus sociale cohesie en publieke orde
Expantionistisch
Antikoloniaal
Ecologisme
Kernidee: Natuur is een complex geheel van relaties tussen levende organismen en hun omgeving
Kernconcepten:
1) Ecologie ==> Leven op aarde is fragiel netwerk van ecolog systemen; verstoring van natuurlijk evenwicht door overbevolking etc; evenwicht moet hersteld worden
2) Holisme ==> Wereld moet begrepen worden als een geheel en niet als een samenstelling van losse onderdelen; geheel is belangrijker dan losse onderdelen; herstellen relatie heeft globale benadering nodig
3) Duurzaamheid ==> Omschakeling naar duurzame ontwikkeling; volledige hervorming nodig; meer welzijn ipv nastreven materiële welvaart
4) Bio-ethiek en zelfrealisatie ==> Natuur heeft belangrijke rol; in evenwicht zijn bekleedt centrale plaats; streven naar basisdemocratie
Antropocentrisch ecologisme
Lichtgroen
Mens heeft een centrale rol in ecologisch project
Evenwicht mens-natuur kan hersteld worden om het overleven van menselijke soort te vrijwaren
Mensen hebben recht op economische ontwikkeling maar mag toekomstige generaties niet hinderen
Ecocentrisch ecologisme
Donkergroen
Verwerpt idee dat mense centrale plaats inneemt
Natuur is op zichzelf waardevol ==> Mens moet zich net als andere wezens inzetten voor het standhouden van de natuur
Biodiversiteit moet worden beschermd, zelfs al is dat tegen de belangen van de mens in
Postmodernisme
Wou komaf maken met ideologieën ==> ze zijn onmogelijk en irrelevant
Globalisering is ook bedreigend: nieuwe communicatiemiddelen doen belang van territoriale grenzen afnemen
Convergentiethese
Naoorloogse politieke partijen transformeerden naar catch-all-partijen. Ze groeiden ideologisch naar elkaar toe
Thin ideology
Weinig afzonderlijke kernpunten, liften voornamelijk mee op andere ideologieën
Macht vs gezag
Weber
Macht: A heeft de mogelijkheid om zijn wil op te leggen aan anderen, tegen eventuele weerstand in
Gezag: Machtsuitoefening die aanvaard word en als legitiem wordt aanvaard
Bestanddelen van macht
Dennis Wrong
1) Intentionaliteit: bedoelde invloed
2) Effectiviteit: Beoogde doel moet bereikt worden
3) Latency of power: Niet enkel een waarneembare daad, maar ook het vermogen daartoe. Generaal heeft soldaten die hij bevel kan geven ==> macht, bevel geven ==> uitoefenen van die macht
4) Asymmetrisch: machtsrelaties zijn niet per definitie gelijkwaardig. Machtshebber overheerst machtssubject meer dan omgekeerd
5) Zonder expliciete gedragsverandering: Als A er niet in slaagt om het gedrag van B te veranderen, maar wel zijn attitude of overtuiging, is er ook sprake van macht
Aspecten van macht
Wrong
Extensief: uitgebreid ==> A heeft macht over heel veel B's
Omvattend: Als A B tot veel verschillende acties kan brengen
Intensief: Als A ver kan gaan zonder verzet van B
Intercursieve macht
A heeft macht over B op terrein x
B heeft macht over A op terrein y
Staat
Integrale macht
Eén partij heeft alle macht & monopoliseert en concentreert die macht
Totalitaire regimes
Soms nodig (monopolie op geweldmiddelen)
Vormen van macht
1) Geweld: fysiek of subtiel (onthouding van voedsel)
2) Manipulatie: Uitoefenen van macht waarbij A intentie voor B verbergt, moeilijk om tegen te verzetten
3) Overtuigingskracht: A slaagt erin om B het gewenste effect te laten bereiken. Vermogen om anderen te overtuigen is ongelijk verdeeld
4) Gezag: the right to rule (en aanvaarding van de macht). Hangt samen met de bron van de macht
Hoofdvormen van gezag
1) Dwang: B is er van overtuigd dat A in staat is en bereid is dwang te gebruiken
2) Beloning: Positieve prikkels, kan evolueren naar drang door dreigen beloning weg te nemen
3) Legitiem gezag: B erkent het recht van A om bevelen te geven, plicht tot gehoorzaamheid
4) Competentie: Anderen zijn experts (arts of professor)
5) Persoonlijk gezag: Berust op kwaliteiten die A heeft
Persoonsgebonden macht
Vloeit voort uit individu die een bepaalde positie bekleedt
Geïnstitutionaliseerde macht
Vloeit voort uit de positie zelf
Directe macht
Rechtstreekse interventie bij de overheid
Indirecte macht
Overheid geleidelijk kunnen overtuigen
Machtsbronnen
Eigenschappen of middelen waarover een actor beschikt of kan beschiken en die het vermogen van macht kunnen leveren
Individuele machtsbronnen
Tijd, geld, geweld, kennis, expertise
Collectieve machtsbronnen
Verzamelen van individuele machtsbronnen
Twee collectieve die NIET uitgaan van individuele: solidariteit en organisatie, die moeten gecreëerd worden
Constitutieve machtsbronnen
Individuele machtsbronnen worden maar ter beschikking gesteld wanneer er binnen de groep sprake is van lotsverbondenheid en een collectieve identiteit
Organisatie (machtsbron)
Arbeidsverdeling binnen een groep
Regeling van leiderschap en besluitvorming
Emotionele betrokkenheid van alle leden