1/71
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Homeostase
Het behouden van een stabiel intern milieu ondanks externe veranderingen.
Cephalisatie
De concentratie van zenuwweefsel en zintuigen aan de voorzijde van een dier.
Fenotypische kenmerken
Waarneembare eigenschappen van een organisme, beïnvloed door genen en omgeving.
Analoog kenmerk
Gelijkende kenmerken bij verschillende soorten zonder gemeenschappelijke voorouder volgens evolutie theorie.
Prion
Een verkeerd gevouwen eiwit dat andere eiwitten misvormt en ziekten veroorzaakt.
Spina bifida
Aangeboren afwijking waarbij de neurale buis zich niet volledig sluit.
Gastrulatie
Vorming van drie kiemlagen tijdens de vroege embryonale ontwikkeling.
Hermafrodiet
Een organisme met zowel mannelijke als vrouwelijke voortplantingsorganen.
Neurulatie
Proces waarbij de neurale buis ontstaat, waaruit het zenuwstelsel zich ontwikkelt.
Reductiedeling
Celdeling (meiose) waarbij het aantal chromosomen wordt gehalveerd voor voortplanting.
Mucosa
Slijmvlies dat de binnenkant van organen zoals darmen en luchtwegen bekleedt.
Kwantitatieve kenmerken
Eigenschappen die variëren in gradaties en door meerdere genen worden beïnvloed.
Pseudocoelomaat
Dier met een lichaamsholte die niet volledig omgeven is door mesoderm.
Mesolecithaal
Eicel met een matige hoeveelheid dooier, zoals bij amfibieën.
Eukaryoot
Organisme met cellen die een echte celkern en organellen bevatten.
Mesomeer
intermediair mesomeer, middelste deel van de mesoderm.
Cnidoblast
Een gespecialiseerde cel bij neteldieren die netelcellen bevat voor verdediging of jacht.
Notochord
Een flexibele staaf die structuur biedt in de embryonale fase, later vervangen door de wervelkolom.
Germinatieve cellen
Voortplantingscellen (zaadcellen en eicellen) die genetisch materiaal doorgeven.
Open circulatiesysteem
Bloedsomloop waarbij bloed vrij in lichaamsholten stroomt in plaats van door gesloten vaten.
Proto-nefron
Eenvoudig excretiesysteem bij ongewervelden dat helpt bij afvalverwijdering.
Hydrozoa
Een klasse binnen de neteldieren, waaronder kwallen en hydra’s.
Myofilamenten
Eiwitstructuren in spiercellen die spiercontractie mogelijk maken.
Diploblast
Dier met twee kiemlagen (ectoderm en endoderm) in de embryonale fase.
Haploïd
Cel met een enkele set chromosomen, zoals een zaadcel of eicel.
QWBA
Techniek om de verdeling van radioactieve stoffen in een organisme te meten.
Open field test
Test die het angst- en exploratiegedrag van dieren in een open ruimte meet.
I.M. (Intramusculair)
Injectie direct in de spier, vaak gebruikt voor medicatie bij dieren.
Gavage
Voedingsmethode waarbij een sonde direct in de maag wordt geplaatst.
Transgene muis
Muis met genetische modificaties om bepaalde genen te bestuderen.
Barbituraat
Kalmerend middel dat het zenuwstelsel onderdrukt en bij anesthesie wordt gebruikt.
IVC
Geventileerde kooien voor laboratoriumdieren, verbeteren hygiëne en luchtcirculatie.
Jejunum
Middelste deel van de dunne darm dat voedingsstoffen opneemt.
Metabole kooi
Speciaal ontworpen kooi om stofwisselingsprocessen bij dieren te meten.
Grooming
Verzorgingsgedrag bij dieren, zoals vachtverzorging of schoonlikken.
Cupping
Therapeutische techniek waarbij vacuüm op de huid wordt gecreëerd.
Barnes maze
Gedragstest bij knaagdieren om ruimtelijk geheugen en leervermogen te meten.
Syncytium
Een celstructuur met meerdere celkernen zonder onderverdeling door membranen.
Nefron
Functionele eenheid van de nier die bloed filtert en urine vormt.
Sinoatriale knoop
Natuurlijke pacemaker van het hart die het hartritme regelt.
Myofibrillen
Spiervezels die bestaan uit myofilamenten en zorgen voor spiercontractie.
Monotremata
Eierleggende zoogdieren zoals het vogelbekdier en de mierenegel.
Mucosa
Slijmvlies dat interne organen bekleedt en bescherming biedt.
Trachea
Luchtpijp die lucht naar de longen transporteert.
Ecdysis
Vervelling bij geleedpotigen, waarbij ze hun oude exoskelet afwerpen.
Pseudocoeloom
Een lichaamsholte die niet volledig is omgeven door mesoderm, zoals bij rondwormen.
Homeobox
Genfamilie die de embryonale ontwikkeling en lichaamsbouw reguleert.
Mesoderm
Middelste kiemlaag waaruit spieren, botten en bloedvaten ontstaan.
Zygote
Eerste cel die ontstaat na de versmelting van een eicel en een zaadcel.
Wire suspension test
Test om spierkracht en coördinatie bij knaagdieren te meten.
Ileum
Het laatste deel van de dunne darm, betrokken bij de opname van voedingsstoffen.
Telemetry
Techniek om fysiologische gegevens van dieren op afstand te meten.
Stylet
Stekelig orgaan gebruikt door parasieten of insecten om voedsel op te nemen.
Chitine
Structuureiwit dat het exoskelet van insecten en schimmels vormt.
Deuterostoma
Groep dieren waarbij de anus zich vóór de mond ontwikkelt in het embryo.
Hirudinea
Klasse van bloedzuigers binnen de ringwormen
Ganglion
Groepering van cellichamen van zenuwcellen
Farynx
Voorste deel van de darmtractus
Integument
Lichaamswand
Oesophagus
Slokdarm
Agnaat
Kaakloos
Eutelie
Celconstantie
Vector
Overdrager van infecties
Terretisch
Op land levend
Proventriculus
spiermaag voor mechanische voedselverwerking
Vinstralen
Steunelementjes in vissen
Alvelolus
Longblaasje
Cuticula
Beschermende afdekking van lichaamswand
Epidermis
buitenste cellulaire laag van het integument, afkomstig van het ectoderm. Deze produceert het cuticulaire exoskelet
Buizen van malpighi
organen in de vorm van lange dunne buisjes bij
de insecten die onder andere zorgen voor de afvoer van de afvalstoffen
van het verteringsstelsel en soms de popvorming.
Chiniteuze monddelen
Cuticulaire structuren voor de werking van voedsel