1/19
personen + begrippen - alles wat je moet weten
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
neuropsychologie
het bestuderen van patiënten met specifieke stoornissen en het lokaliseren van deze stoornissen, waardoor er meer inzicht wordt verkregen in het normale functioneren van de hersenenen.
fysiologische psychologie
Onderzoekt de relatie tussen mentale processen en de biologische grondslag van het centrale zenuwstelsel. De focus ligt op hoe de biologische basis invloed heeft op cognitieve functies.
Herman von Helmholtz (1821-1894)
Veelzijdig wetenschapper (natuurkundige/wiskundige) → hij mat als eerste de snelheid van zenuwimpulsen in zenuwvezels bij kikkers.
Fransiscus Donders (1868)
Tilburgse oogarts die als eerste de mentale chronometrie onderzocht → hij mat de tijd van mentale processen om zo de structuur van de geest te begrijpen. Hij deed dit dmv disciminatie & articulatie van klanken (ka, ke, ki, ko, ku experiment)
Hij gebruikte additieve factorlogica = het van elkaar aftrekken van verschillende processen om de tijd van een specifieke taak te berekenen (bijv. bij flanker taak incongruent - congruent om flanker effect te berekenen)
Charles Darwin (1859)
Bedacht de Evolutietheorie = levende wezens zijn het resultaat van aanpassing aan veranderende omgevingsomstandigheden. Genetische variatie & natuurlijke selectie (welke organismen overleven en welke niet, survival of the fittest) spelen hierbij een rol.
Hij stelde dat mensen uit dieren zijn geëvolueerd → dit betekent dat je menselijk gedrag op dezelfde manier kan bestuderen als bij dieren en dat mensen & dieren vergelijkbare kenmerken hebben
Wilhelm Wundt (1879)
opende in 1879 het eerste psychologisch laboratorium → dit wordt gezien als het begin van de psychologie als wetenschap.
onderzoek in de psychologie moet zich richten op onmiddellijke ervaring (waarneming) → dit hangt af van sensaties (zintuigen), mentale beelden/herinneringen, gevoelens
Hij deed aan introspectie = het naar binnen kijken naar het eigen bewustzijn (zelfreflectie) → hiervoor had je getrainde proefpersonen nodig, o.a. daardoor was het onbetrouwbaar
structuralisme
Term bedacht door Wundts leerling Titchener: dmv introspectie kunnen de structuur & de elementen van het bewustzijn ontdekt worden
Alfred Binet & Théordore Simon (1907)
Bedachten samen de eerste bruikbare intelligentietest. Zij worden gezien als de “vaders” van de toegepaste psychologie
William James (18342-1910)
Maakte psychologie groot in de VS. Was samen met Dewey grondlegger van het functionalisme = kijkt niet naar de structuur van het bewustzijn (zoals bij structuralisme), maar naar de functie ervan → psychologie moest onderwijs optimaliseren, afwijkingen behandelen, etc.
Functionalisten waren geïnteresseerd in waarom sommige mensen “beter” waren dan anderen → geïnspireerd door Darwins evolutietheorie
John Watson (1878-1958)
Grondlegger van het behaviorisme = bestudeert alleen observeerbaar / meetbaar gedrag → ook wel Stimulus-Respons psychologie (S-R). Gedrag wordt gezien als een respons op een omgevingsprikkel (stimulus).
Het behaviorisme maakte gebruik van oprationele definities om dingen meetbaar te maken.
Sigmund Freud (1856-1939)
Grondlegger van de psychoanalyse = kijkt naar het onbewustzijn om gedrag te verklaren → onbewuste krachten (seks, agressie) zijn de oorsprong van al ons gedrag en zijn ook verantwoordelijk voor stoornissen
Gestaltpsychologie (1880-1943)
Tegenbeweging van het structuralisme & het behaviorisme door Wertheimer, Köhler & Koffka. Gestaltpsychologie = het geheel is meer dan de som der delen → om het bewustzijn te begrijpen moet je niet naar de losse elementen kijken, maar juist naar het geheel
Als bewijs voor hun stelling kwamen de gestaltpsychologen met de apparente beweging = twee lampjes die aan en uit knipperen, lijken op en neer te bewegen. De manier waarop ze bewegen is soms ook beïnvloedbaar met je wil → perceptie is dus een (mentale) constructie, geen passieve reflectie van sensaties
rol van biologie binnen de psychologie
Centrale zenuwstelsel (CZ) = maakt gedragingen mogelijk → aandoeningen hebben een effect op het psychologisch functioneren
Invloed van lichaam op geest = de staat van het lichaam heeft invloed op je mentale staat (bijv. honger, pijn, etc.)
Erfelijkheid = eigenschappen kunnen erfelijk zijn → er wordt bijv. tweelingenonderzoek gedaan
Evolutie = bepaalde gedragingen kunnen worden begrepen vanuit de menselijke evolutiegeschiedenis (bijv. partnerkeuze)
cognitieve psychologie
gedrag kan begrepen/verklaard worden vanuit cognitieve processen in de hersenen (tegenhanger van behaviorisme)
Tolman (1932) had een experiment met ratten in een doolhof, waarbij de ratten die de doolhof al eens hadden gezien de kortste route naar het eten kozen → hiermee bewees hij dat ratten (en ook mensen) cognities hebben
dimensies van Hofstede (sociale psychologie)
individu - collectief
macht - egalitair
zekerheid - laissez-faire
man-vrouw verschillen
lange termijn denken - korte termijn denken
(hedonisme - soberheid)
WEIRD people
Het meeste van het psychologisch onderzoek wordt gedaan door WEIRD people: Western, Educated, Industrialised, Rich & Democratic societies → hoe generaliseerbaar is dit onderzoek naar andere samenlevingen/culturen?
biopsychosociale model
houdt in dat biologische, psychologische & sociale factoren allemaal een rol spelen bij menselijke activiteiten → er is interactie tussen deze factoren
Caspi et a. (2002) deden onderzoek naar antisociaal gedrag bij een defect X-chromosoom → het bleek dat alleen bij een slechte sociale situatie (kindermishandeling) dit defect pas zorgde voor antisociaal gedrag → de omgeving heeft dus invloed op de uiting van de genen
beschrijvend (descriptief) onderzoek
Doel = correcte informatie verzamelen over een onderwerp.
- naturalistische observatie = gedrag systematisch observeren in een natuurlijke omgeving
- vragenlijst
- interview
- opiniepeiling
- gestandaardiseerde psychologische test (bijv. IQ test)
- archiefdata = onderzoeker verzamelt de data niet zelf → data zijn al in een bestand aanwezig
- gevalsstudie (case study)
- kwalitatief onderzoek (geen “meetbare” data die in cijfers is uit te drukken)
correlationeel onderzoek
Doel = meten in hoeverre twee variabelen met elkaar samenhangen → GEEN causaal verband!!
Correlatiecoëfficiënt r ligt tussen -1 en 1.
experimenteel onderzoek
De onderzoeker varieert één aspect (variabele) van de situatie terwijl de rest constant blijft → zo wordt het effect van de variabele gemeten in een gecontroleerde setting.
Experimenteel onderzoek heeft een theorie, hypothese, operationalisatie, etc.
Confimatie = de uitkomsten zijn in overeenstemming met de theorie
Falsificatie = de uitkomsten zijn niet in overeenstemming met de theorie → dit kan verschillende oorzaken