Studied by 9 peopleWat doet u (voor werk)?
¿Qué hace usted?
zoeken
buscar
de verpleegkundige
el/la enfermero/a
de onderneming
la empresa
nodig hebben
necesitar
de vertegenwoordig(st)er
el/la representante
de ervaring
la experiencia
sturen
enviar
de receptionist(e)
el/la recepcionista
contacteren
contactar
de bank
el banco
aanbieden
ofrecer
de stage
las prácticas
de student(e)
el/la estudiante
voor 3 maanden
por 3 meses
de maand
el mes
het winkelcentrum
el centro comercial
de administratief medewerk(st)er
el/la empleado/a administrativo/a
de programmeur
el/la programador/a
de leeftijd
la edad
tussen
entre
het jaar
el año
de fabriek
la fábrica
elektrisch
eléctrico/a
de ingenieur
el/la ingeniero/a
de geïnteresseerde
el/la interesado/a
schrijven
escribir
de arts
el/la médico/a
de specialiteit
la especialidad
het reisbureau
la agencia de viajes
de secretaris/secretaresse
el/la secretario/a
de school
el colegio / la escuela
bekijken
mirar
de klas
la clase
spreken
hablar
de klasgeno(o)t(e)
el/la compañero/a
al, reeds
ya
wat doen ze nu?
¿Qué hacen ahora?
doen
hacer
nou, dus
pues
hier
aquí
maar
pero
hij/zij heeft geen werk
no tiene trabajo
wat jammer!
¡Qué lástima!
nog
todavía
de chef
el jefe
Waar?
¿Dónde?
Wat goed!
¡Qué bien!
mijn ex-vriendin
mi ex-novia
de huisvrouw
el ama de casa
de kinderen
los hijos
leren, studeren
estudiar
wat zeg je me nu!
¡No me digas!
hij/zij is getrouwd
está casado/a
aanvullen
completar
welke talen spreken ze?
¿Qué lenguas hablan?
een beetje frans
un poco de francés
verantwoordelijk zijn voor
ser responsable de
leren
aprender
wat interessant!
¡Qué interesante!
daar
allí
een bedrijf dat tractoren verkoopt
una empresa que vende tractores
verkopen
vender
de krant
el periódico
doorbrengen
pasar
de vakantie
las vacaciones
Kijken
mirar
als, indien
si
langskomen
pasar
gsm
el (teléfono) móvil
aardig
amable
hartelijk dank
muchas gracias
waterval
la catarata
het verschil
la diferencia
wat is je mobiele nummer?
¿Cuál es tu número de móvil?
Wat? Welk? Welke?
¿Cuál?
de e-mail
el correo electrónico
het apenstaartje
la arroba
punt
el punto
hebben
tener
zijn, haar, uw, hun
su
natuurlijk, duidelijk
claro
de computer, pc
el ordenador
het antwoordapparaat
el contestador automático
de camera
la cámara
ik ben_jaar
tengo_años
het centrum
el centro
reizen
viajar
veel, vaak
mucho
gedicht
el poema
Note
Flashcard