Kaarten: Algemene economie Deel I Macro-economische begrippen | Quizlet

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
0.0(0)
full-widthCall Kai
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
GameKnowt Play
Card Sorting

1/131

encourage image

There's no tags or description

Looks like no tags are added yet.

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

132 Terms

1
New cards

bestedingsevenwicht

De totale bestedingen zijn gelijk aan de productiecapaciteit.

2
New cards

conjuncturele werkloosheid

Werkloosheid door te lage bestedingen in de economie.

3
New cards

conjunctuur

Schommelingen in de economische groei rond de trend.

4
New cards

conjunctuurgolf

Het verschil tussen effectieve vraag en productiecapaciteit.

5
New cards

economisch herstel

Periode waarin de bestedingen en productie stijgen.

6
New cards

effectieve vraag

Totale vraag naar goederen en diensten in de economie.

7
New cards

kapitaalgoederenvoorraad

Totale waarde van goederen die gebruikt worden om te produceren.

8
New cards

onderbesteding

Bestedingen zijn lager dan de productiecapaciteit.

9
New cards

overbesteding

Bestedingen zijn hoger dan de productiecapaciteit.

10
New cards

productiecapaciteit

Maximale productie die mogelijk is in een periode.

11
New cards

recessie

Twee kwartalen achter elkaar economische krimp.

12
New cards

totale bestedingen

De totale vraag naar goederen en diensten.

13
New cards

trend

Gemiddelde groei van het bbp op lange termijn.

14
New cards

trendmatige groei

De gemiddelde economische groei over een langere periode.

15
New cards

anticyclisch conjunctuurbeleid

Overheidsbeleid dat conjunctuurschommelingen afremt.

16
New cards

marktmechanisme

Prijs en hoeveelheid ontstaan door vraag en aanbod.

17
New cards

multiplier

Extra bestedingen zorgen voor een grotere stijging van het bbp.

18
New cards

autonome consumptie

Consumptie die niet afhangt van inkomen.

19
New cards

autonome investeringen

Investeringen die niet afhangen van inkomen.

20
New cards

bestedingsvergelijking

Vergelijking die laat zien hoeveel er besteed wordt bij een inkomen.

21
New cards

consumptie

Het kopen van goederen en diensten door gezinnen.

22
New cards

consumptiefunctie

Verband tussen consumptie en inkomen.

23
New cards

definitievergelijking

Vergelijking die altijd geldt binnen een model.

24
New cards

evenwichtsvergelijking

Vergelijking die het economisch evenwicht beschrijft.

25
New cards

evenwichtsvoorwaarde

Nationaal inkomen is gelijk aan effectieve vraag.

26
New cards

gedragsvergelijking

Vergelijking die economisch gedrag beschrijft.

27
New cards

gemiddelde consumptiequote

Deel van het inkomen dat wordt geconsumeerd.

28
New cards

inkomensevenwicht

Effectieve vraag is gelijk aan het nationaal inkomen.

29
New cards

investeren

Aanschaf van kapitaalgoederen door bedrijven.

30
New cards

spaarfunctie

Verband tussen sparen en inkomen.

31
New cards

sparen

Een deel van het inkomen niet uitgeven.

32
New cards

arbeidsproductiviteit

Productie per werknemer per tijdseenheid.

33
New cards

structurele werkloosheid

Werkloosheid door blijvende economische veranderingen.

34
New cards

Yf

Nationaal inkomen bij volledige werkgelegenheid.

35
New cards

beroepsbevolking

Mensen die werken of actief werk zoeken.

36
New cards

budgetlijn

Mogelijke combinaties van bestedingen bij een budget.

37
New cards

deelnemingspercentage

Percentage mensen dat werkt of wil werken.

38
New cards

deeltijdwerk

Werk met minder uren dan een voltijdse baan.

39
New cards

niet-beroepsbevolking

Mensen die niet werken en niet willen of kunnen werken.

40
New cards

participatiegraad

Percentage mensen dat werkt of wil werken.

41
New cards

potentiële beroepsbevolking

Alle mensen van 15 tot 75 jaar.

42
New cards

welvaart

Mate waarin mensen in hun behoeften kunnen voorzien.

43
New cards

werkloze beroepsbevolking

Mensen zonder werk die wel beschikbaar zijn.

44
New cards

werknemer

Iemand die in loondienst werkt.

45
New cards

werkzame beroepsbevolking

Werknemers en zelfstandigen samen.

46
New cards

arbeidsdeling

Opsplitsen van werk om efficiënter te produceren.

47
New cards

i/a-ratio

Verhouding tussen inactieven en actieven.

48
New cards

inactieven

Mensen met een uitkering.

49
New cards

nationaal inkomen

Som van alle inkomens in een land.

50
New cards

nationaal product

Totale productie in een land.

51
New cards

netto inkomen

Inkomen na belastingen en premies.

52
New cards

pensioen

Uitkering na het stoppen met werken.

53
New cards

specialisatie

Toeleggen op één taak of product.

54
New cards

technische ontwikkeling

Verbetering van machines en technologie.

55
New cards

vergrijzing

Toename van het aantal ouderen in de bevolking.

56
New cards

zorgkosten

Kosten voor medische zorg.

57
New cards

aanbod van arbeid

Mensen die willen en kunnen werken.

58
New cards

abstracte markt

Vraag en aanbod van een product zonder fysieke plaats.

59
New cards

arbeid

Inzet van menselijke capaciteit in productie.

60
New cards

concrete markt

Fysieke plaats waar gehandeld wordt.

61
New cards

krappe arbeidsmarkt

Meer vraag naar arbeid dan aanbod.

62
New cards

loon

Beloning voor arbeid.

63
New cards

verkrapping van de arbeidsmarkt

Vraag naar arbeid stijgt sneller dan aanbod.

64
New cards

verruiming van de arbeidsmarkt

Aanbod van arbeid stijgt sneller dan vraag.

65
New cards

internationale concurrentiepositie

Vermogen om te concurreren met het buitenland.

66
New cards

koopkracht

Wat je met je inkomen kunt kopen.

67
New cards

loonkosten per product

Loonkosten gedeeld door het aantal producten.

68
New cards

loonmatiging

Loonstijging lager dan de loonruimte.

69
New cards

loonruimte

Ruimte om lonen te verhogen zonder winstverlies.

70
New cards

prijscompensatie

Loonstijging gelijk aan inflatie.

71
New cards

primaire arbeidsvoorwaarden

Loon en werktijd.

72
New cards

reëel loon

Koopkracht van het loon.

73
New cards

secundaire arbeidsvoorwaarden

Extra arbeidsvoorwaarden naast loon.

74
New cards

vakbond

Organisatie die werknemers vertegenwoordigt.

75
New cards

creatie van werkgelegenheid

Ontstaan van nieuwe banen.

76
New cards

destructie van werkgelegenheid

Verdwijnen van banen.

77
New cards

evenwichtsloon

Loon waarbij vraag en aanbod gelijk zijn.

78
New cards

frictiewerkloosheid

Tijdelijke werkloosheid bij baanwissel.

79
New cards

hoogconjunctuur

Snelle economische groei boven de trend.

80
New cards

laagconjunctuur

Langzame groei of krimp onder de trend.

81
New cards

betaalrekening

Bankrekening voor dagelijkse betalingen.

82
New cards

chartaal geld

Munten en bankbiljetten.

83
New cards

giraal geld

Geld op betaalrekeningen.

84
New cards

maatschappelijke geldhoeveelheid

Chartaal en giraal geld samen.

85
New cards

rekening-courant

Betaalrekening bij de bank.

86
New cards

rekenmiddel

Functie van geld om waarde te vergelijken.

87
New cards

ruilmiddel

Functie van geld om te betalen.

88
New cards

spaarmiddel

Functie van geld om te bewaren.

89
New cards

spaarrekening

Geld dat niet direct gebruikt kan worden om te betalen.

90
New cards

directe ruil

Ruil zonder geld.

91
New cards

Europese Centrale Bank

Centrale bank van de eurozone.

92
New cards

fiduciair geld

Geld dat waarde heeft door vertrouwen.

93
New cards

girale kredieten

Geldschepping door banken via leningen.

94
New cards

indirecte ruil

Ruil via geld.

95
New cards

intrinsieke waarde

Materiaalwaarde van een munt.

96
New cards

kredietverlening

Uitlenen van geld door banken.

97
New cards

nominale waarde

Waarde die op geld staat vermeld.

98
New cards

liquide middelen

Direct beschikbaar geld.

99
New cards

liquiditeitspercentage

Verhouding tussen kasgeld en tegoeden.

100
New cards

solvabiliteitspercentage

Verhouding eigen vermogen en schulden.