Engels Voc 3

economic

economisch

economical

zuinig, economisch, voordelig

to economize

bezuinigen

the economy

de economie

an economy

een economy

economics

economie

an economist

een economist

macroeconomics

macro-economie

microeconomics

micro-economie

applied economics

toegepaste economie

an economic model

een economisch model

monetarism

monetarisme

supply-side economics

aanbodeconomie

demand-side economics

vraageconomie

the free market

de vrije markt

free marketeer

voorstander van de vrije markt

a market economy

markteconomie

market-driven

marktgestuurd

market forces

marktwerking

supply and demand

Vraag en aanbod

a central economy, a planned economy

een centrale economy

government intervention

overheidsinterventie

government interference

overheidsinmenging

state-run

beheerd door de overheid

state-owned

staatsbedrijf

to regulate

reguleren, reglementeren

to deregulate

dereguleren

regulation

regulering

deregulation

deregulering

big government

maximale overheid,

small government

minimale overheid

to meddle

bemoeien

privatization

privatisering

nationalization

nationalisering

spending, expenditure, expense(s)

uitgaven

public spending

overheidsuitgaven

consumer spending

consumentenuitgaven

aggregate demand

totale vraag

the budget

de begroting

a budget deficit

een begrotingstekort

a budget surplus

een begrotingsoverschot

a measure

een maatregel

austerity measures

bezuinigingsmaatregelen

fiscal discipline

begrotingsdiscipline

social security

sociale zekerheid

the welfare state

de verzorgingsstaat

an affluent society

de welvaartstaat

to subsidize

subsidiëren

a subsidy

een subsidie

an administration

de regering

a law

Een wet

legislation

wetgeving

a policy

beleid

(a) regulation

een reglement, regelgeving

an article

een artikel

a clause

een clausule

a condition

een contractvoorwaarde

red tape

bureaucratie

the monetary system

het monetair systeem

to gain

winnen

to lose

Verliezen

a gain

een winst

a loss

een verlies

a/the business cycle

conjuctuur

a bubble

een zeepbel

to overheat

overhit raken, overhitten

a recession

een recessie

negative growth

negatieve groei

a depression

een depressie

a downturn

Een daling

a slump

ineenstorting ( van prijs,omzet, groei…)

a boom

(economische) bloei

boom and bust

alternerende fasen van groei en neergang

to undercut

ondermijnen, aan lagere prijzen verkopen

to overshoot

overschrijden

a decrease

een daling

to decrease

dalen

an increase

een stijging

to increase

stijgen

trade deficit, trade gap

handelstekort

gross

bruto

net

netto

an equilibrium

een evenwicht

the Gross Domestic Product ( GDP)

het Bruto Binnenlands Product ( BBP)

per capita GDP

BBP per hoofd

the Gross National product (GNP)

het Bruto Nationaal Product ( BNP)

the green GDP

Het groen BBP

to devalue

devalueren

inflation

inflatie

the inflation rate

het inflatiecijfer

to adjust for inflation

aanpassen voor inflatie

creeping inflation

sluipende inflatie

runaway inflation, double-digit inflation

galopperende inflatie

to contain inflation, to curb inflation

inflatie in de hand houden

the market

de markt

the black market

de zwarte markt

a niche market

een niche markt

the market price

de marktprijs

a market share

een marktaandeel

to enter a market, to penetrate a market

de markt binnenkomen