1/44
Dutch Vocabulary Flashcards from Lecture Notes
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
ADW (Algemene Ouderdomswet)
Een op solidariteit gebaseerd systeem waarbij mensen die betaalde arbeid verrichten betalen voor de mensen die met pensioen zijn.
Kapitaaldekkingsstelsel
Een systeem waarbij pensioenuitkeringen worden gedekt door inkomsten uit kapitaal.
Algemeen prijspeil
Het gemiddelde prijsniveau van het goederenmandje.
Algemene prijs van tijd
De prijs van tijd die banken rekenen.
Basisjaar
Het jaar dat als beginsituatie wordt genomen bij de berekening van indexcijfers.
Bestedingsaandelen
Wegingsfactoren.
Consumentenprijsindex (CPI)
De hoogte van het algemene prijspeil, uitgedrukt in een indexcijfer.
Deflatie
Daling van het algemene prijspeil door de tijd.
Depositorekening
De bankrekening van algemene banken bij de centrale bank.
Depositorente
De rente op de depositorekening van algemene banken bij de centrale bank.
Goederenmandje
Verzameling producten die representatief zijn voor wat een gemiddeld huishouden koopt.
Indexcijfer
Verhoudingsgetal van een waarde in twee verschillende perioden.
Individuele prijs van tijd
Ongemak van consumptie-uitstel.
Inflatie
Stijging van het algemene prijspeil door de tijd.
Intertemporele substitutie
Verschuiving van consumptie over de tijd.
Kredietkanaal
Door de rente te verhogen of te verlagen beïnvloedt de ECB de maatschappelijke geldhoeveelheid en daarmee de economische activiteit.
Lenen
Vervroegen van consumptie: directe consumptie wordt betaald uit toekomstige inkomsten.
Marktprijs van tijd
De marktprijs van tijd is de algemene prijs van tijd.
Monetair beleid
Beleid van de centrale bank.
Partieel prijsindexcijfer
Prijsindexcijfer van een product.
Prijsindexcijfer
Prijs omgezet naar een indexcijfer.
Rente
Algemene prijs van tijd.
Reporente
Het rentepercentage waartegen banken geld kunnen lenen bij de centrale bank.
Risico-aversie
De neiging om het zekere voor het onzekere te nemen.
Sparen
Uitstellen van consumptie: directe consumptie wordt vervangen door consumptie in de toekomst.
Stroomgrootheden
Grootheden waarvan de waarde over een bepaalde periode wordt vastgesteld.
Vermogensmarkt
Markt waar vraag en aanbod van financieel kapitaal bij elkaar komen.
Voorraadgrootheden
Grootheden waarvan de waarde op een bepaald moment wordt bepaald.
Wegingsfactoren
Indicatie van het relatieve belang dat aan een bepaald product wordt toegekend als percentage van de totale uitgaven.
Economische levensloop
Ontwikkeling van het inkomen tijdens een mensenleven.
Financieel vermogen
Geldelijke bezittingen.
Kinderarbeid
Arbeid verricht door minderjarigen.
Leerplicht
Verplichting om naar school te gaan.
Levenslang leren
Permanente scholing gedurende het arbeidsleven.
Looninkomen
Hoeveelheid geld die wordt veruild voor arbeid.
Menselijk kapitaal
Productiefactor arbeid.
Pensioen
Periode in het leven zonder leerplicht en waarin geen betaalde arbeid verricht hoeft te worden.
Permanent consumptieniveau
Constante richtlijn voor consumptieniveau gedurende een heel leven.
Startsalaris
Salaris bij aanvang van de werkzame periode van het leven.
Verdiencapaciteit
Het vermogen om inkomen te genereren.
Aanvullend pensioen
Zelfstandig gespaard pensioen boven op het basispensioen.
Staatsobligatie
Lening voor de staat
Troonrede
Door het staatshoofd uitgesproken rede met daarin de plannen van de regering voor het aankomende jaar.
Waardevast
De uitkering stijgt mee met de inflatie.
Welvaartsvast
De uitkering stijgt mee met de loon.