kwantitatief 2

studied byStudied by 0 people
0.0(0)
learn
LearnA personalized and smart learning plan
exam
Practice TestTake a test on your terms and definitions
spaced repetition
Spaced RepetitionScientifically backed study method
heart puzzle
Matching GameHow quick can you match all your cards?
flashcards
FlashcardsStudy terms and definitions

1 / 114

encourage image

There's no tags or description

Looks like no one added any tags here yet for you.

115 Terms

1

Afhankelijke variabele

Een variabele die beïnvloed wordt door een andere variabele.

New cards
2

Aselecte steekproeftrekking

Steekproefelementen worden willekeurig gekozen.

New cards
3

Associatiemaat

De sterkte tussen twee of meerdere variabelen.

New cards
4

Asymmetrisch

Wanneer variabelen verschillende meetniveaus hebben of de afhankelijke variabele voorspeld wordt uit de onafhankelijke variabelen.

New cards
5

Beperkte steekproeftrekking

Tijdens de steekproeftrekking heeft ieder element een verschillende kans om gekozen te worden.

New cards
6

Beschrijvend model

Een model dat het gedrag van de variabelen in een systeem toont.

New cards
7

Beschrijvende hypothese

Een hypothese die een uitspraak doet over de omschrijving van een variabele.

New cards
8

Betrouwbaar

Een onderzoek is betrouwbaar als het tot dezelfde resultaten leidt wanneer het nog een keer wordt uitgevoerd.

New cards
9

Betrouwbaarheid

In hoeverre het meetinstrument nauwkeurig en precies is.

New cards
10

Betrouwbaarheidsanalyse

Een analyse waarin gekeken wordt of er gemeten wordt wat er gemeten zou moeten worden.

New cards
11

Bivariate analyse

Analyse waarbij twee variabelen worden gemeten.

New cards
12

Centrale tendentie

De respondent geeft alleen gematigde antwoorden.

New cards
13

Cluster steekproeftrekking

Er wordt willekeurig een aantal groepen gekozen.

New cards
14

Complex random sampling

Steekproeftrekking die uit twee soorten bestaat: gestratificeerde steekproeftrekking en cluster steekproeftrekking.

New cards
15

Concept

Een groep bestaande uit de verschillende betekenissen van een gebeurtenis of situatie.

New cards
16

Conceptueel model

Een model dat de onafhankelijke variabelen aan de linkerkant en de afhankelijke variabelen aan de rechterkant weergeeft.

New cards
17

Conceptuele definitie

De definitie van een concept

New cards
18

Concurrent validity

In hoeverre huidige situaties goed ingeschat kunnen worden.

New cards
19

Consensus schalen

De items selecteren door een panel van juryleden.

New cards
20

Construct

Een concept dat abstract is en vaak ontwikkeld wordt met een specifiek doel.

New cards
21

Content validity

In hoeverre het meetinstrument voldoende dekking geeft van het onderwerp.

New cards
22

Continue variabele

Een variabele die alleen een waarde heeft binnen een bepaald interval.

New cards
23

Controlevariabele

Een variabele die mogelijk van invloed is op de onafhankelijke variabele

New cards
24

Convergente validiteit

In hoeverre verschillende meetinstrumenten hetzelfde meten.

New cards
25

Correlationele hypothese

Een hypothese die een uitspraak doet over het zich samen voordoen van verschillende variabelen.

New cards
26

Criterion-related validiteit

In hoeverre voorspellingen en schattingen goed gemeten zijn.

New cards
27

Cronbach’s alpha

Een instrument dat gebruikt wordt om de onderlinge betrouwbaarheid van een bepaald aantal onderdelen te bekijken wanneer er een somscore berekend moet worden.

New cards
28

Cumulatief schalen

Een schaal bestaat uit een groep uitspraken waar de respondent het mee eens of mee oneens kan zijn.

New cards
29

Dichotome schaal

Een vraag in een vragenlijst met twee antwoordmogelijkheden.

New cards
30

Directe observatie

De respondent wordt geobserveerd door de onderzoeker zelf.

New cards
31

Discriminante validiteit

De mate waarin de resultaten ook zouden kunnen afhangen van een andere variabele.

New cards
32

Dubbele steekproeftrekking

Er wordt informatie gebruikt uit de eerste steekproef voor een volgende steekproef.

New cards
33

Dynamisch model

Geeft de ontwikkeling van het systeem door de tijd heen weer.

New cards
34

Eenheid van analyse

Wat en hoe er onderzocht gaat worden.

New cards
35

Eenweg variantieanalyse

Een analyse die gebruikt wordt wanneer er meer dan twee groepen vergeleken worden op een intervalvariabele.

New cards
36

Equivalentie

Fluctuaties in de resultaten vanwege verschillen tussen onderzoekers.

New cards
37

Externe validiteit

In hoeverre het onderzoek representatief is voor de werkelijkheid.

New cards
38

Face validiteit

De mate waarin het eerste gevoel over een onderzoek goed is.

New cards
39

Factorschalen

Een factorschaal ontwikkelen op basis van een factoranalyse of op basis van de intercorrelaties van items uit andere onderzoeken.

New cards
40

Funnel aanpak

Aanpak voor vragenlijsten waarbij er begonnen wordt met algemene vragen en er vervolgd wordt met steeds specifiekere vragen.

New cards
41

Gelijktijdig validiteit

De mate waarin construct A construct B veroorzaakt.

New cards
42

Gemakkelijke steekproeftrekking

Elementen die in de buurt zijn

New cards
43

Gerichte steekproeftrekking

Elementen die voldoen aan bepaalde criteria worden gekozen.

New cards
44

skip

skip

New cards
45

Gestratificeerde steekproeftrekking

Elementen worden gekozen uit de verschillende strata.

New cards
46

Hypothese

Een stelling met een voorlopig karakter.

New cards
47

Indicatoren

Delen van het concept. De indicatoren samen beschrijven het totaal van een concept.

New cards
48

Indirecte observatie

De respondent wordt geobserveerd aan de hand van apparatuur.

New cards
49

Inhoudsvaliditeit

De mate waarin een concept in relatie staat tot een ander relevant domein.

New cards
50

Interne consistentie

De mate waarin verschillende items hetzelfde construct meten.

New cards
51

Interne validiteit

In hoeverre een onderzoek nauwkeurig is opgebouwd.

New cards
52

Interval

Meetniveau met echte getallen

New cards
53

Interview error

Een interviewer heeft een of meerdere interviewtechnieken niet goed toegepast.

New cards
54

Item analyse schalen

Iedere uitspraak wordt beoordeeld op hoe goed het onderscheid kan maken tussen respondenten met een hoge totaalscore en respondenten met een lage totaalscore.

New cards
55

Likert schaal

Een numerieke schaal in een vragenlijst waar labels aan een vraag worden gekoppeld.

New cards
56

Mann-Whitney U-test

Test die wordt toegepast wanneer er twee groepen worden vergeleken op een ordinale variabele of als er niet wordt voldaan aan de assumpties van de t-test.

New cards
57

Mediërende variabele

Een variabele die het mogelijk maakt dat de ene variabele de andere variabele kan beïnvloeden.

New cards
58

Meetfouten

Fouten die zich tijdens het onderzoek voordoen.

New cards
59

Model

Een visuele weergave van een theorie.

New cards
60

Modererende variabele

Een variabele die de relatie tussen twee andere variabelen beïnvloedt.

New cards
61

Multivariate analyse

Analyse waarbij meer dan twee variabelen zijn betrokken.

New cards
62

Niet-aselecte steekproeftrekking

Steekproefelementen worden subjectief gekozen.

New cards
63

Nominaal

Meetniveau waarbij getallen categorieën aangeven en rangorde niet van belang is.

New cards
64

Non-respons error

Een fout die ontstaat als respondenten niet antwoorden.

New cards
65

Numerieke schaal

Antwoordmogelijkheid in een vragenlijst die alleen bestaat uit getallen met aan beide uiteinden een label.

New cards
66

Onafhankelijke variabele

Een variabele die van invloed is op een andere variabele.

New cards
67

Onbeperkte steekproeftrekking

Tijdens de steekproeftrekking heeft ieder element een gelijke kans om gekozen te worden.

New cards
68

Operationele definitie

De definitie van een concept zo geformuleerd dat het meetbaar is.

New cards
69

Ordinaal

Meetniveau met getallen

New cards
70

P-waarde

De kans dat een bepaald resultaat op toeval berust.

New cards
71

Pearson correlatie

Een instrument voor de sterkte van de lineaire relatie tussen twee variabelen.

New cards
72

Positieve toegevendheid

De respondent beoordeelt bekende objecten lager.

New cards
73

Pre-testen

De instrumenten die gebruikt zijn controleren op betrouwbaarheid.

New cards
74

Precisie

De mate waarin een steekproef vrij is van fouten.

New cards
75

Predictive validity

In hoeverre er voorspellingen over uitkomsten gedaan kunnen worden.

New cards
76

Probing

Respondenten stimuleren meer en beter te antwoorden tijdens een interview.

New cards
77

Propositie

Een uitspraak over een concept in het onderzoek dat als waar of onwaar beschouwd kan worden.

New cards
78

Psychologische volgorde

De volgorde van de vragen in een vragenlijst is van invloed op de antwoorden die de respondent geeft.

New cards
79

Quota steekproeftrekking

Elementen worden zo gekozen dat de steekproef in verhouding overeenkomt met de populatie.

New cards
80

Random sampling

Steekproeftrekking waarbij ieder element evenveel kans heeft om gekozen te worden voor de steekproef.

New cards
81

Rankings

Een antwoordmogelijkheid in een vragenlijst met gepaarde vergelijkingen.

New cards
82

Ratio

Meetniveau met echte getallen

New cards
83

Regressie

Een test waarbij intervalvariabele Y uit intervalvariabele X voorspeld wordt.

New cards
84

Relationele hypothese

Een hypothese die een uitspraak doet over de relatie tussen verschillende variabelen.

New cards
85

Scalogram analyse

Bepalen of een groep items een eendimensionale schaal vormt.

New cards
86

Semantische differentiële schaal

Een antwoordmogelijkheid in een vragenlijst met alleen maar woorden. In de antwoordschaal komen dus geen getallen voor.

New cards
87

Simple random sampling

Steekproeftrekking waarbij elk element dezelfde kans heeft om gekozen te worden. Deze kans is groter dan een.

New cards
88

Simulatiemodel

Een model dat de structurele relaties tussen variabelen verduidelijkt.

New cards
89

Sneeuwbal steekproeftrekking

Elementen worden via andere elementen gekozen.

New cards
90

Split-half techniek

Techniek waarbij de helft van de items willekeurig gekozen worden en de resultaten van die helft vergeleken worden met de resultaten van de andere helft.

New cards
91

Stabiliteit

De mate waarin de resultaten fluctueren als gevolg van persoonlijke en situationele aspecten.

New cards
92

Statisch model

Een weergave van het systeem op een bepaald moment.

New cards
93

Steekproeffout

Een fout die altijd ontstaat bij het rekken van een steekproef.

New cards
94

Steekproefkader

De groep elementen waar de onderzoeker iets over kan zeggen.

New cards
95

Steekproeftrekking

Slechts een deel van de populatie onderzoeken

New cards
96

Sturende vragen

Vragen waarbij de respondent een bepaalde richting op wordt gestuurd.

New cards
97

Systematische non-respons

Een vertekend beeld van de werkelijkheid

New cards
98

Systematische variantie

De resultaten van twee verschillende steekproeven zijn verschillend

New cards
99

Theorie

Groep van samenhangende concepten

New cards
100

Thurstone methode

De onderzoeker verzamelt een heleboel verschillende uitspraken die verschillende houdingen ten opzichte van het onderwerp bevatten. Elk jurylid ordent de uitspraken en hierdoor wordt elke uitspraak beoordeeld van meest ongunstig tot meest gunstig.

New cards
robot