1/314
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
l'argent (m)
geld
L'argent liquide (m) / le liquide
contant geld, baar geld
avoir du liquide
contant geld hebben
des espèces (f pl)
contant geld, baar geld
Un billet
(Bank)biljet
une pièce
stuk, geldstuk
la monnaie
munt(stuk), munteenheid, valuta; kleingeld, wisselgeld
rendre la monnaie
het wisselgeld teruggeven
la monnaie étrangère
vreemde valuta, buitenlands geld
monétaire
geld-, munt-
une devise
vreemde valuta, buitenlands geld
l'euro (m)
euro
ça fait 15 euros.
Het is 15 euro.
la livre (sterling) (£)
pond
le dollar ($)
dollar
la couronne (kr)
kroon
un fonds
kapitaal, fonds
le Fonds Monétaire International (FMI)
het Internationaal Monetair Fonds (IMF)
un capital (des capitaux)
kapitaal
un patrimoine
erfgoed, familiegoed, patrimonium; vermogen, fortuin
Le patrimoine culturel
het cultureel erfgoed
le patrimoine d'une entreprise
het bedrijfsvermogen van een onderneming 23. une somme
un montant
som, (totaal)bedrag
le montant dû
het verschuldigde bedrag
payer/ régler (une facture)
(een factuur) betalen
payer par carte bancaire, par virement, par chèque
met de (bank)kaart, overschrijving, per cheque betalen
payer en liquide
contant (= in baar geld), cash betalen
payer (au) comptant
contant (=onmiddellijk) betalen
payer sans contact
contactloos betalen
un paiement
betaling
un moyen de paiement
betaalmiddel
un terminal de paiement
betaalterminal
un paiement mobile
betaling met smartphone
une paiement via une application mobile
betaling met een mobiele app 36. un paiement par reconnaissance faciale
1 /9
Module 4 la bancassurance
Online studeren bij https
//quizlet.com/_ewdoe1
une carte bancaire (C.B.)
bankkaart
une carte de débit
debetkaart
une carte de crédit
kredietkaart
une carte prépayée
prepaidkaart
un code secret/ confidentiel
geheime / vertrouwelijke code
introduire/ insérer/ taper (le code, le montant)
(de code, het bedrag) invoeren 44. un code QR
scanner le code QR
de QR-code scannen
les coordonnées (f pl) bancaires
bankgegevens
la sécurité
veiligheid, zekerheid
sûr, sûre
veilig, zeker
la sécurisation
beveiliging, fraudebestendig maken
sécurisé, sécurisée
beveiligd, veilig, beschermd
une fraude
fraude, bedrog, oplichterij
frauduleux, frauduleuse
vals, bedrieglijk
un fraudeur, une fraudeuse
oplichter, oplichtster
un escroc, une escroc
oplichter, oplichtster
une escroquerie
oplichting
un budget
budget, begroting
gérer (un budget)
(een budget) beheren
une gestion
beheer, management
un revenu
inkomen, inkomsten, salaris
des ressources (f pl)
(geld)middelen, bron(nen) van inkomsten
un salaire
salaris
une allocation
uitkering, toelage, steun
une allocation de chômage
werkloosheidsuitkering
les allocations familiales
kinderbijslag
une indemnité
(schade)vergoeding, uitkering
une indemnité de chômage
werkloosheidsuitkering
toucher/ recevoir (un salaire, une allocation ...)
(een salaris, een uitkering, ...) ontvangen
gagner de l'argent
geld verdienen
gagner (bien) sa vie
(goed) zijn brood verdienen, (goed) zijn geld verdienen 70. rapporter (de l'argent)
rapporter gros
veel (geld) opbrengen
rapporter (x euros) net (adv.)
(x euro) netto opbrengen
une fortune
fortuin, vermogen, bezit, rijkdom
fortuné, fortunée
gefortuneerd, welgesteld, rijk
riche
rijk
2 /9
Module 4 la bancassurance
Online studeren bij https
//quizlet.com/_ewdoe1
la richesse
rijkdom
(s') enrichir
(zich) verrijken
aisé, aisée
welgesteld
la classe aisée
de welgestelde klasse
modeste
bescheiden
avoir des revenus modestes
een bescheiden inkomen hebben
une bourse
beurs
un subside
subsidie, toelage
une subvention
subsidie, toelage
subventionner
subsidiëren
un héritage
erfenis, nalatenschap
hériter de (qqch.)
(iets) erven
une dépense
uitgave, kost
dépenser/ faire des dépenses
uitgeven
dépensier, dépensière
verkwistend, koopziek, koopgraag
gaspiller
verkwisten, verspillen
un gaspillage
verkwisting, verspilling
un gaspilleur, une gaspilleuse
verkwister
le loyer
huur
louer
(ver)huren
des frais (m pl)
(on)kosten, uitgaven
les frais de déplacement
reiskosten
un coût
kosten, prijs