Studied by 4 people
het adres
die adresse
de leeftijd
das alter
ook
auch
de snelweg, op de snelweg
die Autobahn, auf der Autobahn
besuchen
bezoeken
danke
dank je
Duitsland
Deutschland
rijden
fahren
het gezin
die familie
leren kennen
kennenlernen
het kind, de kinderen
das kind, die kinder
de moeder
die mutter
Oostenrijk
Ă–sterreich
de postcode
die Postleitzahl
de reis
die Reise
lastig, moeilijk
schwierig, schwer
de zoon, de zonen
der Sohn, die Söhne
de dochter, de dochters
die Tochter, die Töchter
de toerist
der Tourist, die Touristin
de vakantie
der Urlaub, die Ferien
de vader
der Vater,
de familieleden
die Verwandten
bijvoorbeeld
zum Beispiel
gebruiken
benutzen
de broer, de broers
der Bruder, die BrĂĽders
buiten
drauĂźen
de ouders
die Eltern
de fiets, de fietsen
das Fahrrad, die Fahrräder
tv kijken, op tv
fernsehen, im fernsehen
de film, de films
der Film, die Filme
de vrije tijd
die Freizeit
voetbal
der FuĂźball
de broers en zussen
die Geschwister
goed
gut
altijd
immer
het internet, op internet
das internet, im internet
de jongen, de jongens
der Junge, die Jungen
het meisje, de meisjes
das Mädchen, die Mädchen
nooit
nie
vaak
oft
slecht
schlecht
de zus, de zussen
die Schwester, die Schwestern
het weekend
das Wochenende, am Wochenende
de maandag, op maandag
der Montag, am Montag
de dinsdag, op dindag
der Dienstag, am Dienstag
de woensdag
der Mittwoch
de donderdag
der Donnertag
de vrijdag
Der Freitag
de zaterdag
der Samstag
de zondag
der Sonntag
wo
waar?
wohin
waar heen?
woher
waar vandaan?
wie
hoe?
was
Wat?
wann
Wanneer?
warum
Waarom?
welche
welk(e)?
wer
wie
Note 
Flashcard (25)