Unidad 7: 1 t/m 23 || Unidad 8: 24 t/m 51 ||
el/ la albañil
de bouwvakker
el alcalde/ la alcaldesa
de burgemeester
el/ la electricista
de elektricien
el/ la escritor/a
de schrijver/ schrijfster
el/ la escultor/a
de beeldhouwer/ beeldhouwster
el/ la fontanero/-a
de loodgieter
el poeta/ la poetisa
de dichter(es)
el/ la taxista
de taxichauffeur
desfilar
op de catwalk lopen
la red eléctrica
het lichtnet, de elektriciteit
agotado/-a
uitgeput
el bailarín/ la bailarina
de danser(es)
Biologia
de studie biologie
calificación
de kwalificatle, het cijfer
la decisión
de beslissing
el/ la disc-jockey
de diskjockey, de dj
la Escuela Superior de Danza de Madrid
dansopleiding in Madrid
la Facultad de Veterinaria
de faculteit diergeneeskunde
seguramente
vast, zeker
Waar gebruik je ‘cuando’?
In het begin van een bijzin.
Wanneer gebruik je de “cuando + indicativo/ subjuntivo“?
Indicativo: pasado o presente
Subjuntivo: futuro
Wat is de regel van presente de indicativo/ subjuntivo?
Hoe zegt je iets di is verplicht?
onpersoonlijk: hay que + infinitief
persoonlijk: [tener] que + infinitief
la brújula
het kompas
la crema solar
de zonnebrandcrème
la linterna
de zaklantaarn
la pila
de batterij
el repelente de insectos
het middel tegen insecten
el saco de dormir
de slaapzak
a tope
zo veel mogelijk, maximaal
olvidarse de
vergeten
práctico/-a
praktisch, handig
la radiacián
de straling
el/ la amante
de liefhebber
amplio/-a
breed, ruim
el barranco
de afgrond, het ravijn
el campamento de verano
het zomerkamp
la canoa
de kano
el descenso
de afdaling
encargarse de
zorgen voor, op zich nemen
encontrarse
zich bevinden
el equipamiento
de uitrusting
la escalada
het bergbeklimmen
etnogriifico/-a
volkenkundig
la iniciación
de kennismaking, de inwijding
Ia multiaventura
multi-avonturen-
preferente
voorkeurs-, favoriet
rural
plattelands-
traerse
meenemen
Hoe zegt je dat iets moet?
Es + [bijvoeglijk naamwoord]+ (que) infinitief/ subjuntivo
Hoe gebruik je ‘a’/ ‘al’?
Als een voorzetsel.