Studied by 44 people
l'économie (f)
economie
économique
economisch
un économiste, une économiste
economist
le domaine
branche, bedrijfstak
la branche
bedrijfstak, branche
dans la branche (de)
in de branche
un secteur
een sector
le secteur primaire
primaire sector
les matières premières (f)
de grondstoffen
les ressources naturelles (f)
de natuurlijke hulpbronnen, rijkdommen
l'agriculture (f)
de landbouw
la pêche
de visserij, visvangst
la mine
de mijn
la forêt
het bos, woud
l'exploitation minière
de mijnbouw
l'exploitation (f) forestière
bosbouw
exploiter
ontginnen
le secteur secondaire
secundaire sector
l'industrie (f)
de industrie
industriel(le)
industrieel
industrialiser
industrialiseren
l'industrialisation (f)
de industrialisering
l'industrie agroalimentaire
voedingsmiddelenindustrie
l'agroalimentaire
voedingsmiddelensector
l'industrie de pointe
spitsindustrie, hightechindustrie
la métallurgie
de metaalindustrie, metaalnijverheid
la sidérurgie
de staalindustrie
la pétrochimie
de petrochemie
la bâtiment
bouwsector
le textile
textielsector
le secteur tertiaire
tertiaire sector
les services
diensten
le secteur des services
dienstensector
le commerce
de handel
commercial(e)
commercieel
la distribution
de distributie
distribuer
verdelen, leveren
le transport
het transport
la banque
de bank
les assurances
verzekeringen
l'administration (f)
de administratie
l'hôtellerie (f)
hotellerie(vr), hotelwezen
l'enseignement
onderwijs
le secteur quaternaire
de quartaire sector
l'informatique (f)
informatica
les télécommunications
telecommunicatie
une entreprise
een onderneming, een bedrijf
une petite et moyenne entreprise (PME)
kleine of middelgrote onderneming (KMO)
un(e) entrepreneur/entrepreneuse
ondernemer
entreprendre
ondernemen
une start-up
een start-up
une jeune pousse
start-up
une firme
firma, (groot) bedrijf
une compagnie
een maatschappij
une compagnie d'assurances
verzekeringsmaatschappij
une compagnie aérienne
luchtvaartmaatschappij
une compagnie à bas coûts/ à bas prix
low-costmaatschappij
une société
een maatschappij, vennootschap
une société anonyme (une SA)
naamloze vennootschap (NV)
une société à responsabilité limitée (SRL)
een besloten vennootschap (bv)
une association
een vereniging
une association sans but lucratif (une ASBL)
vereniging zonder winstoogmerk (VZW)
un associé, une associée
een vennoot
lucratif, lucrative
winstgevend
une multinationale
een multinational
un géant
gigant, reus
un groupe
een groep
la maison mère / la société mère
hoofdvestiging, moedermaatschappij
un(e) holding
een holding
une filiale
een dochteronderneming
une succursale
een filiaal, bijkantoor
une agence
agentschap
une agence de voyages
een reisagentschap
une usine
een (grote) fabriek
une unité de production
productie-eenheid
les 3P: personnes, planète, profit
people, planet, profit
l'écologie
de ecologie
une empreinte écologique
ecologische voetafdruk
surfer sur la vague du durable
greenwashing
l'environnement
het milieu
environnemental
van het milieu
le bien-être
het welzijn
Créer une entreprise
een bedrijf oprichten
la création d'une entreprise
de oprichting van een bedrijf
fonder une entreprise
een bedrijf oprichten
la fondation d'une entreprise
de oprichting van het bedrijf
l'année (f) de fondation
het stichtingsjaar, het jaar van oprichting
s'établir / se mettre à son propre compte
voor zichzelf beginnen
étudier le marché
de markt onderzoeken, de markt bestuderen
une étude de marché
een marktstudie
une étude du marché wallon
een studie van de Waalse markt
cibler une clientèle
een cliënteel afbakenen, kiezen
la clientèle-cible
het beoogde cliënteel
un créneau
een gat in de markt
un débouché
een afzetmarkt
élaborer / établir une politique commerciale
een handelsbeleid uitwerken / bepalen
l'élaboration (f) /l'établissement d'une politique commerciale
uitwerking / bepaling van een handelsbeleid
évaluer les coûts
de kosten ramen
l'évaluation des coûts
de raming van de kosten
établir un budget
een begroting opmaken, opstellen
Note 
Flashcard (24)