1/841
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
getrouwd
married
come from
Komen uit
hallo
hello
het jaar
year
het kind, de kinderen
child
ik kom uit, jij komt uit, hij komt uit, wij komen uit
i come from, you come from, he come from, we come from
de man, de mannen
man
de naam, de namen
name
Nederland
Netherlands
de vrouw, de vrouwen
woman
wonen (ik woon, jij woont, hij woont, wij wonen)
to live in
dag
hello, bye
doei
bye
goedemiddag
good afternoon
goedemorgen
good morning
goedenavond
good evening
groeten (ik groet, jij groet, hij groet, wij groeten)
to greet
hoi
Hi
de meneer
Mr.
de mevrouw
Mrs.
het Nederlands
Dutch
tot ziens
bye
de broer, de broers
brother
de dochter, de dochters
daughter
de familie, de families
family
heten (ik heet, jij heet, hij heet, wij heten)
to be called
de moeder, de moeders
mother
de oma, de oma's
grandmother
de opa, de opa's
grandfather
de ouder, de ouders
parent
de vader, de vaders
father
de zoon, de zoons
son
de zus, de zussen
sister
ik
I
jij / je
you (singular)
u
you (polite)
hij
he
zij / ze
she
wij / we
we
jullie
you (plural)
goed, goede
good
Het gaat wel.
It's okay.
Hoe gaat het?
How are you?
Hoe is het?
How is it going?
ook
also
niet
not
de letter, de letters
letter: a, b, c....
de punt, de punten
period, dot
het woord, de woorden
word
de zin, de zinnen
sentence
het kleinkind, de kleinkinderen
grandchild
mijn
my
de neef , de neven
cousin (male), nephew
de nicht , de nichten
cousin (female), niece
de oom, de ooms
uncle
de schoonzus, de schoonzussen
sister in law
de tante, de tantes
aunt
de zwager, de zwagers
brother in law
zijn
to be
ik ben
I am
jij bent
you are
ben jij?
are you?
u bent
you are
hij is
He is
zij is
she is
het is
it is
wij zijn
we are
jullie zijn
you are
zij zijn
they are
de baby, de baby's
baby
geen
no
het gezin, de gezinnen
family (in one household)
groot, grote
big
hier
here
horen (ik ****, jij hoort, hij hoort, wij horen)
to hear
ja
yes
de jongen, de jongens
boy
klein, kleine
small
leuk, leuke
nice
het meisje, de meisjes
girl
nee
no
praten (ik praat, jij praat, hij praat, wij praten)
to talk
Waar kom je vandaan?
Where are you from?
het antwoord, de antwoorden
answer
de vraag, de vragen
question
waar
where
wat
what
wie
who
hebben
to have
ik heb
I have
jij hebt
you have
heb jij?
do you have?
u hebt / heeft
you have
hij heeft
he has
zij heeft
she has
wij hebben
we have
jullie hebben
you have (plural)
zij hebben
they have
binnen
inside
buiten
outside, outdoors