Studied by 20 peopledas Haus
het huis
das Gebäude
het gebouw
das Einfamilienhaus
het eengezinshuis
das Zweifamilienhaus
de tweewoonst
das Reihenhaus
het rijhuis
der Bungalow
de bungalow
das Hochhaus
het flatgebouw
das Lofthaus
de loft
die Wohnung
de woning
der Bauernhof
de boerderij
die Villa
de villa
die Bude
het kot
das Zimmer
de kamer
das Wohnzimmer
de woonkamer
das Arbeitszimmer
de studeerkamer
das Schlaftzimmer
de slaapkamer
das Badezimmer
de badkamer
der Flur
de gang
die Küche
de keuken
der Keller
de kelder
der Dachboden
de zolder
die Toilette
het toilet
die Garage
de garage
der Garten
de tuin
wohnen
wonen
das Erdgeschoss
de benedenverdieping
der Stock
de verdieping
die Treppe
de trap
die Tür
de deur
das Fenster
het raam
das Dach
het dak
der Fußboden
de vloer
Stockwerke
de etages
das Möbel
het meubel
der Tisch
de tafel
der Schreibtisch
het bureau
der Stuhl
de stoel
der Schrank
de kast
der Kleiderschrank
de kleerkast
der Kühlschrank
de koelkast
der Bücherschrank
de boekenkast
das Regal
het boekenrek
der Sessel
de zetel
das Bett
het bed
der Teppich
het tapijt
der Spiegel
de spiegel
klein
klein
der Computer
de computer
der Smartphone-Speaker
de box
groß
groot
ruhig
rustig
laut
luid
gemütlich
gezellig
dunkel
donker
hell
helder/licht
warm
warm
kalt
koud
sauber
net, proper
schmutzig
vuil
toll
tof
fantastisch
fantastisch
modern
modern
altmodisch
ouderwets
bequem
gemakkelijk
die Stadt
de stad
das Land
het platteland
das Dorf
het dorp
kaufen
kopen
mieten
huren
die Miete
de huur
umziehen
verhuizen
der Nachbar
de buur
die Nachbarin
de buurvrouw
die Ordung
de orde
aufräumen
opruimen
Ich wohne in einem Reihenhaus
Ik woon in een rijhuis
Ich wohne in einer Wohnung
Ik woon in een woning
Wo Wohnst du?
Waar woon je?
Wie ist deine Adresse?
wat is jouw adres?
Meine Adresse ist Caputsteenstraat 51
Mijn adres is Caputsteenstraat 51
Meine Hausnummer ist 51
Mijn huisnummer is 51
Meine straße heißt Caputsteenstraat
Mijn straat heet Caputsteenstraat
Mein Zimmer ist klein
Mijn kamer is klein
Der Sessel ist altmodisch
De zetel is ouderwets
Ich wohne im Erdgeschoss
Ik woon op de eerste verdieping
Mein Zimmer ist im zweiten Stock
Mijn kamer is op de tweede verdieping
Ich räume mein Zimmer selbst auf.
Ik ruim mijn kamer zelf op.
Ich wohne auf dem Land
Ik woon op het platteland
Ich wohne in der Stadt
Ik woon in de stad
In der Nähe gibt es viele Geschäfte
In de buurt zijn veel winkels
ich fühle mich zu Haus
ik voel me thuis
daheim
thuis
wohl
wel (je wel voelen)
Wo ist die Toilette?
Waar is het toilet?
Ich muss mal zur Toilette
Ik moet naar de wc
Note 
Flashcard (269)