il est sûr/certain que + ind
het is zeker dat, het staat vast dat
être sûr/certain que + ind
zeker zijn dat, er zeker van zijn dat
il est incontestable/indiscutable que + ind
het is onbetwistbaar dat
Je suis convaincu/persuadé que + ind
ik ben (ervan) overtuigd dat
il est évident que + ind
het is vanzelfsprekend dat
il est clair que + ind
het is duidelijk dat
il est indéniable que + ind
het valt niet te ontkennen dat
il va de soi que + ind
het spreekt vanzelf dat, het spreekt voor zich dat
il est vrai que + ind
het is waar dat, het is zo dat
c'est un fait que + ind
het is een feit dat
il est probable que + ind
het is waarschijnlijk dat
il paraît que + ind
het schijnt dat, het lijkt erop dat
il (me) semble que + ind
het lijkt (me) dat
se douter que + ind
vermoeden dat
penser que + ind
denken dat
je ne crois pas que + ind
ik geloof niet dat, ik vind niet dat
j'imagine que + ind
ik stel me voor dat
selon moi, / à mon avis, / d'après moi,
volgens mij, naar mijn mening
je ne pense pas que + subj
ik denk niet dat
trouver que + ind
vinden dat
croire que + ind
geloven dat
avoir l'impression que + ind
de indruk hebben dat
comprendre que + ind
begrijpen dat
estimer que + ind
inschatten dat
s'imaginer que + ind
zich voorstellen dat
être d'avis que + ind
van mening zijn dat
remarquer que + ind
merken dat
entendre que + ind
horen dat
s'apercevoir que + ind
opmerken dat, inzien dat
sentir que + ind
voelen dat, het gevoel hebben dat
apprendre que + ind
vernemen dat
constater que + ind
vaststellen dat
voir que + ind
zien dat
déclarer que + ind
verklaren dat
annoncer que + ind
aankondigen dat
dire que + ind
zeggen dat
avouer que + ind
toegeven dat
affirmer que + ind
stellen dat, bevestigen dat
jurer que + ind
zweren dat
prétendre que + ind
beweren dat
promettre que + ind
beloven dat
il est possible que + subj
het is mogelijk dat
il se peut que + subj
het kan zijn dat
il est impossible que + subj
het is onmogelijk dat
douter que + subj
twijfelen dat, betwijfelen of
il est douteux que + subj
het is twijfelachtig dat, het valt te betwijfelen of
il est contestable que + subj
het is betwistbaar dat
ne pas être sûr que + subj
niet zeker zijn dat
ne pas penser que + subj
niet denken dat
vouloir que / avoir envie que + subj
willen dat
aimer que
graag hebben dat
défendre que
verbieden dat
exiger que
eisen dat
aimer mieux que + subj
liever hebben dat
préférer que
verkiezen dat
désirer que + subj
verlangen dat
demander que + subj
vragen dat
il est souhaitable que + subj
het is wenselijk dat
souhaiter que + subj
wensen dat
ordonner que + subj
bevelen dat
il est préférable que / il vaut mieux que + subj
het is beter dat
avoir peur que + subj
bang zijn dat
avoir honte que + subj
zich schamen dat
s'étonner que + subj
zich verbazen dat
craindre que + subj
redouter que + subj
vrezen dat, bang zijn dat
Dommage que + subj
Spijtig dat
il est à espérer que + subj
het is te hopen dat
regretter que + subj
spijt hebben dat
espérer que + ind
hopen dat
se réjouir que / être ravi que + subj
blij zijn dat
être mécontent que + subj
ontevreden zijn dat
être enchanté que + subj
verheugd zijn dat
être heureux que + subj
gelukkig zijn dat
être désolé/navré que + subj
spijt hebben dat
être content que + subj
tevreden zijn dat
être triste que + subj
droevig zijn dat
être fâché que + subj
boos zijn dat
être fier que + subj
trots zijn dat
il faut que + subj
het is nodig dat, het moet
il convient que + subj
het past dat
il est nécessaire que + subj
het is noodzakelijk dat
il est urgent que + subj
het is dringend dat
il est indispensable que + subj
het is onmisbaar dat
il est grand temps que + subj
het is hoog tijd dat
il importe que + subj
het is van belang dat, het is belangrijk dat
Il suffit que + subj
het volstaat dat
il est bon que + subj
het is goed dat
il est normal que + subj
het is normaal dat
il est intéressant que + subj
het is interessant dat
il est mauvais que + subj
het is slecht dat, het is erg dat
il est anormal que + subj
het is abnormaal dat
il est opportun que + subj
het is passend (in dit moment) dat
il est juste que + subj
het is juist dat, het is goed dat
il est utile que + subj
het is nuttig dat
Il est inacceptable que + subj
is het onaanvaardbaar dat
il est faux que + subj
het is niet waar dat, het is niet zo dat
il est inutile que + subj
het is niet nodig dat, er is geen behoefte aan
il est inadmissible que + subj
het is onaanvaardbaar dat
il est scandaleux que + subj
het is schandelijk dat