Studied by 1 personl'autobus, le bus
de lijnbus
l'autocar, le car
de reisbus, de touringcar
l'avion
het vliegtuig
le bateau
de boot
la bicyclette
de fiets
le camion
de vrachtwagen
la camionnette
de bestelwagen
l'hélicoptère
de helikopter
le métro
de metro
le moyen de transport
het transportmiddel
le TGV (Train à Grande Vitesse)
de tgv, de hogesnelheidstrein (hst)
le train
de trein
le tram
le tram
les transports en commun
het openbaar vervoer
la voiture
de auto, de wagen
l'appartement
het appartement
l'arrêt
de halte
l'auberge de jeunesse
de jeugdherberg
l'autoroute
de snelweg
l'avenue
de laan
la banque
de bank
la barrière
de slagboom
la boucherie
de slagerij
la boulangerie
de bakkerij
le boulevard
de brede laan
le bureau de poste
het postkantoor
le carrefour
het kruispunt
la chaussée
de weg, de rijbaan
le cinéma
de cinema, de bioscoop
la circulation
het verkeer
le commissariat
het commissariaat
le covoiturage
het carpoolen
l'école
de school
l'église
de kerk
l'essence
de benzine
le feu
het verkeerslicht
la gare
het station
la Grand-Place
de Grote Markt
l'hôtel
het hotel
l'immeuble
het appartementsgebouw
le marché
de markt
le parking
de parking
le passage à niveau
de overweg
la piste cyclable
\n het fietspad
la place
het plein, de marktplaats
la poissonnerie
de viswinkel
le port
de haven
le quai
de kade, het perron
le quartier
de wijk
le rond-point
de rotonde
la rue
de straat
le salon de coiffure
het kapsalon
la station de métro
het metrostation
la station-service
het benzinestation
le supermarché
de supermarkt
le terminus
het eindstation
le trajet
het traject
le trottoir
het trottoir, het voetpad
le viaduc
het viaduct
le village
het dorp
la ville
de stad
la voie
het spoor
à droite
naar rechts
à gauche
naar links
tout droit
rechtdoor
tout près
dichtbij
l'embouteillage, le bouchon
de verkeersopstopping
le passage pour piétons, le passage clouté
het zebrapad
le ring, le périphérique
de ring(weg)
l'agent de police
de politieagent
le camionneur
de vrachtwagenbestuurder
le chauffeur
de chauffeur
le conducteur (de tram)
de (tram)bestuurder
la conductrice
\n de bestuurster
le cycliste, la cycliste
de fietser, de fietsster
le facteur
de postbode
le passager
de passagier
la passagère
de passagierster
le piéton
de voetganger
la piétonne
de voetgangster
le pilote, la pilote
de piloot, de pilote
le touriste, la touriste
de toerist, de toeriste
le voisin
de buurman
la voisine
de buurvrouw
l'amende
de boete
la déviation
de omleiding
l'horaire
de dienstregeling
les travaux
de werkzaamheden
la vitesse
de snelheid
le trafic dense
druk verkeer
dense
druk
adapter la vitesse
de snelheid aanpassen
arriver
aankomen
avoir du retard
vertraging hebben
chercher
\n zoeken
conduire
besturen
conduire (à)
brengen, voeren (naar)
expliquer
uitleggen
habiter
wonen
louer
huren
Note
Flashcard