Semaine 6
op dit moment
actuellement
het jaar
l’an
oud; voormalig
ancien, ancienne
het jaar (duur)
l’année (f)
jaarlijks, jaar-
annuel, annuelle
de middag
l’après-midi (m)
de herftsa
l’automne (m)
vroeger
autrefois
vroeger
autrefois
de toekomst
l’avenir (m)
het eeuwfeest, de honderdste verjaardag
le centenaire
aan één stuk door, continu
continu, continue
de datum
la date
beginnen, van start gaand
débuter
voortaan, van nu af aan
désormais
de (tijds)duur
la durée
durene
durer
eindelijk
enfin (ADV)
vervolgens, daarna
ensuite (ADV)
het tijdperk, de tijd
l’epoque (f)
de zomer
l’été (m)
het eind(e)fi
la fin
ten slotte, uiteindelijk
nalement
toekomstig, aanstaand
futur, future
het uur
l’heure (f)
de winter
l’hiver (m)
onmiddelijk, direct
immédiat, immédiate
onmiddelijk, meteen
immédiatement (ADV)
het ogenblik
l’instant (m)
de dag
le jour
de dag (duur)
la journée
de volgende dag, de dag erna
le lendemain
lang, lange tijd
longtemps
de ochtend, de morgen
le matin
de minuut
la minute
de maand
le mois
het moment, het ogenblik
le moment
de nacht
la nuit
het verleden
le passé
vorig, afgelopen
passé, passée
de periode
la période
permanent, aanhoudend
permanent, permanente
de fase
la phase
het heden
le présent
de lente, het voorjaar
le printemps
volgend, aanstaand
prochain, prochaine
onlangs, kortgeleden
récemment (ADV)
regelmatig, geregeld
régulier, régulière
het seizoen
la saison
de seconde
la seconde
de eeuw
la siècle
de avond
le soir
de avond (duur)
la soirée
plotseling
soudain
vaak
souvent
laat
tard
de tijd
le temps
vroeg
tôt
de dag voor, de vorige dag
la veille
de vroege ochtend
l’aube (f)
het halfuur
la demi-heure
het tijdschema, het rooster; de dienstregeling
l’horaire (m)
het oneindige
l’infini (m)
de ochtend, de morgen (duur)
la matinée
constant, voortdurend
constant, constante
definitiefd
définitif, définitive
duurzaam, blijvend
urable
eeuwig
éternal, éternalle
vroeger
jadis (ADV)
lang, lange tijd
longuement (ADV)
nacht-, nachtelijk
nocturne
vroeg, voortijdig
précoce
inleidend, voorbereidend
préliminaire
tijdelijk, voorlopig
temporaire
de overvloed
l’abondance (f)
overvloedig
abondant, abondante
het monster, het staal
l’échantillon (m)
buitensporig, overdreven
excessif, escessive
uitsluitend
exclusivement (ADV)
het exemplaar
l’exemplaire (m)
oneindig veel, enorm
infiniment
het tekort, het gebrek
l’insuffisance (f)
geheel en al, volkomen
pleinement
verdelen
répartir
opperst, hoogst
suprême
het overschot
le surplus
volkomen, volledig
totalement (ADV)
het geheel, het totaal
la totalité
absoluut, totaal
absolu, absolue
het kenmerk
la caractéristique
het gebrek, de fout, het defect
le défaut
moeilijk
difficile
essentieel, belangrijkst
essentiel, essentielle
buitengewoon, uitzonderlijk
exceptionel, exceptionelle
extreem, bovenmatig
extrême
makkelijk
facile
de manier, de wijze
la façon
fundamenteel, grond-, basis-
fondamental, fondamentale
algemeen
général, générale
belangrijk
important, importante