Studied by 12 people
Mila's Franse woorden
elles s'appelent
zij heten
il s'appelle
hij heet
Vous vous levez.
Jullie staan op.
Tu te lèves.
Jij staat op.
Nous nous couchons.
Wij gaan slapen.
Je me couche,
Ik ga slapen.
tôt
vroeg
après
na, daarna
s'habiller
zich aankleden
se lever
opstaan
se laver
zich wassen
se coucher
gaan slapen
s'amuser
zich amuseren
manger
eten
les vêtements (m)
de kleren, kledij
le jean
de jeans
la confiture
de confituur
la tartine
de boterham
les spaghettis (m)
spaghetti
le souper
het avondmaal
le dîner
het middagmaal
le petit-déjeuner
het ontbijt
le repas
de maaltijd
la nuit
de nacht, 's nachts
le soir
de avond, 's avonds
l'après midi (m)
de namiddag, 's middags
le matin
de ochtend, 's ochtends
la journée
de dag
bienvenue
welkom
Je ne sais pas.
Ik weet het niet.
Comment tu t'appelles?
Hoe heet jij?
s'appeler
heten
mettre
(hier) plaatsen, zetten
aider
helpen
si
jawel
alors
dan
seul, seule
alleen
son, sa, ses
zijn, haar
la porte
de deur
la fenêtre
het raam
le bureau
het bureau
le jardin
de tuin
le garage
de garage
le fauteuil
de zetel
l'étage
de verdieping
le voisin, la voisine
de buurman, de buurvrouw
au revoir
tot ziens
de rien
graag gedaan
ça fait
dat maakt, dat kost
acheter
kopen
je voudrais
ik zou willen
pardon
excuseer
la BD
de strip
le GSM (BE), le portable (FR)
de gsm
la caisse
de kassa
le rayon
het rek, de afdeling
le magasin
de winkel
deuxième
tweede
premier, première
eerste
tout droit
rechtdoor
la trottinette
de step
le vélo
de fiets
le train
de trein
le bois
het bos
le banc
de bank
la fleur
de bloem
l'arbre
de boom
l'école (f)
de school
dans
in
sous
onder
derrière
achter
sur
op
devant
voor
l'éléphant
de olifant
la girafe
de giraf
la vache
de koe
le lièvre
de haas
la tortue
de schildpad
la poule
de kip
le cochon
het varken
le cheval
het paard
le lapin
het konijn
le chien
de hond
le chat
de kat
bizarre
vreemd, bizar
aimer
houden van
chercher
zoeken
porter
dragen
les baskets (f)
de sneakers
les chaussettes (f)
de sokken
la veste
de vest, de jas
le t-shirt
het t-shirt
le pull
de trui
le pantalon
de broek
la robe
de jurk
la jupe
het rokje
j'aime
ik hou van
J'ai 11 ans.
Ik ben 11 jaar oud.
Tu as quel âge?
Hoe oud ben jij?
je m'appelle
ik heet
Note 
Flashcard (85)