à jour
up to date
être à jour
up to date zijn, bij zijn
mettre à jour
bijwerken, up to date brengen
l'actif
de activa
le passif
de passiva
dépenser de l'argent
geld uitgeven
gagner de l'argent
geld verdienen
investir de l'argent
geld investeren
perdre de l'argent
geld verliezen
payer, régler
betalen
virer à
overschrijven naar
verser sur
storten op
verser une avance, un acompte
een voorschot betalen
le règlement de factures
de betaling van facturen
les frais de réparation
de herstellingskosten
le versement de salaires
de betaling van loonkosten
les frais de transport
de transportkosten
le paiement des loyers
het betalen van de huur
les charges sociales
de sociale bijdragen, lasten
les achats de matières premières
de aankoop van grondstoffen
les primes versées aux assurances
het betalen van verzekeringspremies
les intérêts d'emprunt versés à la banque
het betalen van interesten op een lening aan de bank
la production vendue
het verkochte deel van de productie
la plus-value réalisée (sur la vente d'un bien immobilier)
de meerwaarde verkregen (bij de verkoop van een onroerend goed)
le bilan
de balans
dresser, établir le bilan
de balans opmaken
brut, brute
bruto
le pnb
het bnp
le chiffre d'affaires
het zakencijfer
le comptable
de boekhouder
l'expert-comptable
de accountant
le réviseur (d'entreprises)
de bedrijfsrevisor
le crédit/créditer
het krediet/krediteren
créditer un compte de 100 euros
100 euro op een rekening zetten
le prix de revient
de kostprijs
le créancier
de schuldeiser
le débiteur
de schuldenaar
le déficit
het tekort
déposer son bilan
de boeken neerleggen (het faillissement aanvragen)
faire faillite
failliet gaan
une écriture
een boeking
passer une écriture
een boeking maken
tenir les écritures
de boekhouding bijhouden
encaisser (un chèque)
(een cheque) innen
l'exercice
het boekjaar
l'exercice en cours
het lopende boekjaar
l'exercice précédent
het vorige boekjaar
un exercice ultérieur
een later boekjaar
la facturation, la facture
de facturatie, de factuur
facturer
aanrekenen
les frais
de kosten
faire des frais
onkosten maken
l'insolvabilité
het onvermogen tot betalen
être insolvable
niet solvabel zijn
un justificatif
een bewijsstuk
la marge bénéficiaire
de winstmarge
le montant
het bedrag
net, nette
netto
la note
de nota, de rekening
la note de frais
de onkostennota
une opération comptable
een boekhoudkundige verrichting
la perte
het verlies
le poste
een begrotingspost
le profit, la bénéfice
de winst
la recette
de opbrengsten, de inkomsten
le relevé
het overzicht
le relevé de compte
het rekeninguittreksel
le report
de overdracht, overbrenging
reporter
overbrengen (naar volgend boekjaar)
la rentrée (d'argent)
het binnenkomen (van geld), de inkomsten
le solde
het saldo, nog verschuldigd bedrag
la solvabilité, solvable
de solvabiliteit, kredietwaardigheid
la sortie
de uitgave
le transfert, un ordre de transfert
de overdracht, overboeking
vérifier les comptes
de rekeningen controleren, "to audit"
le rapport annuel
het jaarverslag
rentable
rendabel
le compte de résultats
de resultatenrekening
les annexes
de toelichting
les immobilisations incorporelles
de immateriële vaste activa
les immobilisations corporelles
de materiële vaste activa
les immobilisations financières
de financiële vaste activa
les actifs circulants
de vlottende activa
les créances à plus d'un an
vorderingen op meer dan één jaar
les stocks et commandes en cours d'exécution
de voorraden en bestellingen in uitvoering
le placement de trésorerie
de geldbeleggingen
les capitaux propres
eigen vermogen
le bénéfice, la perte
de winst, het verlies
l'assemblée générale
de algemene vergadering
le comptable
de boekhouder
un expert-comptable
een accountant
un commissaire-réviseur
een commissaris-revisor
un réviseur agréé
een erkend revisor
amortir un bien
een goed afschrijven
un amortissement
een afschrijving
conclure un emprunt
een lening aangaan, afsluiten
accorder un prêt
een lening toekennen
déduire
in mindering brengen
un brevet
een patent