1/165
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Verkoopdienst
Service de vente
Tellen
Compter
Zorgen
S’inquiéter / prendre soin
Zorgen voor
S’occuper de quelque chose
Verdienen
Gagner ( en travaillant)
Steeds
De plus en plus
Werloosteid
Chomage
Goederen en diensten
Biens et services
Gedurende
Durant
Zwangerschapsverlof
Congé maternité
Vervangen
Remplacer
Ervaring
Expérience
Ervaren
Expérimenté
Moeilijkheid(heden)
Difficultés
Vooruitzichten
Perspectives
Toestand
Situation
Baan
Emploi
Opdrachten
Taches
Dikwijks
Souvent
Onlangs
Récemment
Stegen
Augmenter
Vaast contract
Cdi
Vaststellen
Constater
Opmerken
Remarquer
Slechts
Seulement
De minderheid
La minorité
Naoorlogse
Après guerre
Welvaart
Prospérité
Nadruk
L’accent
Zelfontplooing
Épanouissement perso
Aan de wieg
À l’origine
Algemeen/doorgaans
Général/ement
Gescheiden
Séparés
Over het algemeen
Dans l’ensemble
Gevolg
Conséquence
Aandacht
L’attention
Afgeleid
Distrait
Onbegrip
Inconpréhension
Vooroordelen
Préjugés
Het onderwijs
L’enseignement
Onderwijzen (onderwees, h. Onderwezen)
Enseigner
Leren (leerde,h.geleerd)
Apprendre
Lezen (las,H gelezen)
Lire
Studeren (studeerde, h. Gestudeerd)
Etudier
Bestuderen (bestudeerede, h. Bestudeerd)
Etudier quelque chose (examiner)
De kennis
La connaissance
Uit het hoofd leren/kennen ( = van buiten kennen)
Connaitre par coeur
Oefenen (oefende,h geoefend)
S’exercer
Beoefenen (beoefend, h beoefend)
Exercer quelque chose
Kennen (kende, h gekend)
Connaitre
Weten (wist,h geweten)
Savoir
De oefening(-en)
L’exercice
Het voorbeeld
L’exemple
Bijvoorbeeld
Par exemple
Vergeten (vergat, h/is vergeten)
Oublier
Onthouden (onthield,h onthouden)
Retenir
Zijn best doen
Faire de son mieux
Geinteresserd zijn in
Avoir de l’intéret pour
Het geheugen
La mémoire
Het schema (-‘s)
Le schéma
De moeilijkheid(heden)
La difficulté
Het gemak
La facilité
De stap (-pen)
Le pas, l’étage
Stap voor stap
Pas a pas, progressivement
Samenwerken (met) (werkte samen, h samengewerkt)
Collaborer
De samenwerking(-en)
La collaboration
Zich ontwikkelen ( ontwikkelde zich, h zich ontwikkeld)
Zich ontplooien (ontplooide zich, h zich ontplooid)
De achterstand (-en)
Le retard
Verbeteren (verbeterde, h verbeterd)
Corriger
De verbetering (-en)
La correction
Huiswerk maken
Faire des devoirs
De taak (taken)
La tache
Een taak vervullen
Réaliser une tache
De opdracht(-en)
La mission, la tache (que l’on donne)
Het rollenspel(-en)
Le jeu de rôle
Straffen(strafte, h gestraft)
Punir
De straf(-fen)
La punition
Opvoeden (voedde op, h opgevoed)
Éduquer
De opvoeding (-en)
L’éducation
Opleiden (leidde op, h opgeleid)
Former
De opleiding(-en)
La formation
De kleuterschool(-scholen)
L’école maternelle
Het aso
L’enseigement technique
Het bso
L’enseignement professionel
Het hoger onderwijs
L’enseignement supérieur
(zich laten) bijscholen (schoolde bij, h. bijgeschoold)
(Se) recycler
een les bijwonen (woonde bij, h. bijgewoond)
Assister a un cours
spijbelen (spijbelde, h. gespijbeld)
= brossen (studententaal) (broste, h. gebrost)
Sécher les cours
De cursus(-sen)
Le cours
De avondcursus
Le cours du soir
Volgen (volgde, h gevolgd)
Suivre
Het college(-s)
Le collège
De onderwijzer(-s)
De onderwijzeres(-sen)
L’instituteur
L’instritutrice
Het vak
La branche/ la matière
De geschiedenis
L’histoire
Het verhaal(halen)
Le récit (l’histoire)
De economie
L’économie
De aardrijskunde = de georgafie
La géografie
De wetenschap(-pen)
La science
De scheikunde
La chimie