Hoofdstuk 6: Kwantitatieve en kwalitatieve metingen

0.0(0)
studied byStudied by 1 person
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/47

encourage image

There's no tags or description

Looks like no tags are added yet.

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

48 Terms

1
New cards

Conceptuele definitie

= duidelijke omschrijving van een theoretisch concept in al zijn deelaspecten.

2
New cards

Operationele definitie

= een omschrijving van waarnemingsmethoden/indicatoren die nodig zijn om een bepaald theoretisch concept te meten.

3
New cards

Effectief waargenomen kenmerk

= de gekozen indicatoren observeren.
door de keuzes die we maken kan er zowel betekenisverschuiving- als vernauwing plaatsvinden.

4
New cards

betekenisverschuiving

= fout in meetproces waarbij je verschijnselen waarneemt die niet tot de conceptuele definitie behoren. De waarneming is verschoven.

5
New cards

betekenisvernauwing

= fout in meetproces waarbij je een deel van het theoretisch concept niet waarneemt. De meting is beperkter dan gepland.

6
New cards

Complexiteit van het concept

= mate waarin het concept uit verschillende dimensies bestaat.

7
New cards

Abstractiegraad van het concept

= mate waarin het mogelijk is om het theoretisch concept direct zintuiglijk vast te stellen.
- abstracte kenmerken kan je niet zomaar waarnemen.

8
New cards

veralgemeningsfout

= foutieve conclusies trekken over het complex concept omdat je belangrijke dimensies over het hoofd ziet (door een te partiële meting).

9
New cards

abstractiefout

= foutieve conclusies trekken over een abstract concept door een te concrete indicator te gebruiken.

10
New cards

Kwantitatieve meting

gebaseerd op de klassieke testtheorie. Die stelt dat er een objectieve realiteit bestaat, maar dat deze bijzonder moeilijk is foutloos waar te nemen. Onze waarnemingen wijken dus af van de realiteit. In symbolen is dit: Xi = Ti + Ii + ei

<p><span style="font-family: Aptos, sans-serif">gebaseerd op de klassieke testtheorie. Die stelt dat er een objectieve realiteit bestaat, maar dat deze bijzonder moeilijk is foutloos waar te nemen. Onze waarnemingen wijken dus af van de realiteit. In symbolen is dit: X<sub>i</sub> = T<sub>i</sub> + I<sub>i</sub> + e<sub>i</sub></span></p>
11
New cards

Continue variabelen

= kunnen oneindig veel tussenwaarden aannemen (kommagetallen), vb. gewicht.

12
New cards

Discrete variabelen

= kunnen geen tussenwaarden aannemen, zoals aantal kinderen, aantal bezoeken aan de kerk…

13
New cards

Nominale variabelen

= geen logische ordening mogelijk.
vb. 1. Katholiek, 2 islam, 3 atheïst…

14
New cards

Ordinale variabelen

= ordening is mogelijk, maar de afstand tussen twee variabelen is niet gedefinieerd. Vb. eens, noch eens noch oneens, oneens

15
New cards

Interval variabelen

= de afstand tussen twee variabelen is gedefinieerd, maar geen absoluut nulpunt. Vb. temperatuur.

16
New cards

Ratiovariabelen

= de afstand tussen twee variabelen is gedefinieerd, en er is een absoluut nulpunt. Vb. aantal kinderen, leeftijd in jaren…

17
New cards

Likertschaal

= een meting waarbij respondenten items/stellingen moeten beoordelen a.d.h.v. meerdere antwoordcategorieën waaruit ze moeten kiezen. Likertschalen worden gebruikt om meningen, houdingen of gedrag te onderzoeken. De verschillende items meten naar hetzelfde kenmerk. De uiteindelijke score wordt berekend door de som te nemen v/d items.

18
New cards

Guttmanschaal

= geeft een aantal items weer waaraan de persoon wordt gevraagd of die akkoord gaat. Dit gebeurt meestal in een 'Ja / Nee' -dichotome indeling.
De items verschillen in extremiteit, zo zijn sommige moeilijker om ja op te antwoorden.
De scoren wordt bepaald door het aantal keer ‘ja’ op te tellen.

19
New cards

Samenhang

= twee fenomenen zijn aan elkaar gelinkt. Ze veranderen samen. Je kan niet zeggen dat het ene kenmerk het andere veroorzaakt.

20
New cards

Effect

= Asymmetrische samenhang. De onafhankelijke variabele wordt als oorzaak beschouwd van de afhankelijke variabele. De onafhankelijke variabele gaat de afhankelijke voor in tijd.

21
New cards

Statistische controle

= het effect van 1 variabele op de ander wordt geschat, terwijl alle mogelijk storende factoren onder controle gehouden worden.
netto-effect = invloed van x op y nadat c is weggefilterd
bruto-effect = houdt geen rekening met c

22
New cards

Mediatie

= het effect van de ene variabele op de andere verloopt via een derde variabele (via een tussenliggende variabele m). Het deel van het effect dat via m verloopt wordt het indirecte effect genoemd.
geen direct effect = volledige mediatie, is het effect zowel direct als indirect = partiele mediatie.

23
New cards

Interactie-effect/moderatie

= de relatie tussen x en y wordt beïnvloed door de derde variabele w en het is w die bepaalt hoe de relatie tussen x en y eruit ziet.

24
New cards

Simpson’s paradox

= een relatie die in subgroepen van de data aanwezig is, kan verdwijnen of wijzigen van teken wanneer je de subgroepen samen neemt.

25
New cards

Betrouwbaarheid

= de afwezigheid van toevalfouten.

26
New cards

Meetvaliditeit

= de afwezigheid van systematische fouten.

27
New cards

Test-hertest betrouwbaarheid

= twee metingen doen met een korte tussentijd bij exact dezelfde personen en hetzelfde meetinstrument en vervolgens deze vergelijken.
→ hoe meer de testen overeenkomen, hoe beter de betrouwbaarheid.
→ voorwaarden: geen verandering in situatie v/d respondenten, voldoende tijd tussen, want mag geen geheugeneffect optreden.

28
New cards

Interne consistentie

= op 1 tijdstip verschillende indicatoren gebruiken om 1 concept te meten. De indicatoren moeten hetzelfde resultaat opleveren.

29
New cards

Split-half betrouwbaarheid

=maat voor interne consistentie door de samenhang te berekenen tussen twee helften van een item. Je verdeelt de items willekeurig in twee groepen en berekent dan de gemiddelde score per helft.
= de samenhang tussen twee gemiddelden.

30
New cards

Cronbachs alfa

= maat voor interne consistentie van een schaal gebaseerd op de gemiddelde samenhang/correlatie tussen de indicatoren. Hoe sterker meerdere items binnen 1 instrument samenhangen, hoe sterker de interne consistentie.
1 staat voor perfecte samenhang, vanaf 0,70 is voldoende, maar meetinstrumenten met veel items halen deze ondergrens gemakkelijk.

31
New cards

Inhoudsvaliditeit (content validity)

= hoe goed een meetinstrument de volledige inhoud van het concept dat het wil meten, omvat.
→ het gaat erom of het instrument een representatieve steekproef van het hele domein van het te meten concept omvat.
= een kwalitatieve benadering.

32
New cards

indrukvaliditeit (face validity)

= een benadering van meetvaliditeit die verwijst naar de vraag of een instrument de indruk wekt datgene te meten waarvoor het ontworpen werd.

33
New cards

Criteriumvaliditeit

= de bekomen meting vergelijken met een toetssteen of een criterium. Hoe beter de meting met het criterium overeenstemt, hoe hoger de geldigheid van de meting.
Bestaat in twee vormen, namelijk gelijktijdige validiteit en predictieve validiteit.

34
New cards

Gelijktijdige validiteit (concurrent validity)

= De resultaten van een nieuwe test vergelijken met de resultaten van een oude test die al jaren bewezen correct is.

35
New cards

Predictieve validiteit

= Prestaties in de toekomst dienen als toetssteen voor de meting die vandaag wordt uitgevoerd.

36
New cards

Begripsvaliditeit

= nagaan of het gemeten concept op de theoretische verwachtwijze samenhangt met andere concepten. Het kent twee subtypes, namelijk convergerende validiteit en discriminerende validiteit.

37
New cards

Discriminerende validiteit (discriminant validity)

= nagaan of het gemeten concept niet samenhangt met metingen van concepten die theoretisch verschillend zijn.
Metingen van concepten waarvan verwacht wordt dat ze niet gerelateerd zijn, mogen niet samenhangen.

38
New cards

Gesloten meetproces

-drie stappen v/h meetproces volgen elkaar in strikte volgorde op.
-de data die je gebruikt is voorgestructureerd en sterk afgebakend. Je weet op voorhand welke vorm het waargenomen kenmerk zal aannemen.
-het meetproces heeft een duidelijk plaats in de onderzoekscyclus.

39
New cards

Open meetproces

-drie stappen van het meetproces staan in wisselwerking met elkaar, verloopt niet volgens een vooraf uitgestippeld stramien.
-data kan allerlei vormen aannemen. Het staat in constante wisselwerking met de selectie van eenheden en data-analyse.
-meetproces is geen onderzoeksfase apart, maar verbonden met de andere fasen.

40
New cards

spiraling research approach

= onderzoekers maken voortdurend cirkelbewegingen tussen de verschillende onderzoeksfasen, waarbij de verschillende fasen elkaar voortdurend voeden en informeren.

41
New cards

De gefundeerde theoriebenadering/Grounded Theory

= een inductieve onderzoeksstrategie die ontwikkeld werd door Glaser en Strauss, waarbij je vanuit empirische observaties en gebruikmakend van sensititzing concepts (=concepten die uit empirische observatie opborrelen) tot meer veralgemeenbare theoretische inzichten probeert te komen.
-een heel eigen omgang met het meetproces, het startpunt is de observatie en de conceptuele definitie vormt zich door observeren en analyseren.
-Deze werkwijze is uitermate open en inductief.

42
New cards

sensititzing concepts

= concepten die niet vooraf vastliggen maar uit empirische observatie opborrelen.

43
New cards

Open coderen

=je breekt de data open, legt het uiteen.
Er wordt een set van conceptuele categorieën ontwikkeld, die de data zo goed mogelijk beschrijven.

44
New cards

Axiaal coderen

= men gaat op zoek naar verbanden tussen de ontwikkelde categorieën.
→ de puzzelstukken worden weer samengebracht.

45
New cards

Selectief coderen

= men gaat op zoek naar een categorie die de kern van het onderzochte fenomeen vormt. Die kerncategorie wordt dan in de diepte uitgewerkt en zal het middelpunt vormen van de te ontwikkelen theorie.

46
New cards

Kwalitatieve Comparatieve Analyse (QCA)

= een onderzoeksstrategie waarbij je kwalitatieve gegevens in numerieke scores vertaalt met als doel te achterhalen welke factoren bepaalde fenomenen kunnen verklaren.
nagaan wat de noodzakelijke en voldoende voorwaarden zijn voor het optreden van een bepaald sociaal fenomeen.
-maakt gebruik van case studies, daar wordt rijke, kwalitatieve data van verzameld dat dan omgezet wordt in variabelen met scores 0 of 1 (= dichotome variabelen).
- = gesloten aanpak van kwalitatieve meting, neigt meer naar kwantitatieve meting.

47
New cards

Credibiliteit

= een kwaliteitscriterium om kwantitatieve metingen te beoordelen die zegt dat de bevindingen moeten overeenstemmen met de realiteit zoals de onderzochte personen die percipiëren.

48
New cards

Reflexiviteit

= een kwaliteitscriterium om kwalitatieve metingen te beoordelen, benadrukt dat je je er bewust van moet zijn dat je eigen perspectief je interpretaties kleurt.
noodzaak om voortdurend te reflecteren over de impact van de eigen positie op de bevindingen van onderzoek.