Er hat ein eckiges Gesicht.
Hij heeft een hoekig gezicht.
Er hat ein scharfes Kinn.
Hij heeft een scherpe kin.
Sie hat große Ohren.
Zij heeft grote oren.
Die Lippen sind dünn.
De lippen zijn dun.
Die Nase ist breit.
De neus is breed.
Sie trägt eine runde Brille.
Zij draagt een ronde bril.
Er hat eine Narbe.
Hij heeft een litteken.
Sie hat eine Zahnspange.
Zij heeft een beugel.
Er hat einen Bart.
Hij heeft een baard.
Sie hat blondes Haar.
Zij heeft blond haar.
Ihr Haar ist schwarz.
Haar haar is zwart.
Die Haare sind lockig.
Het haar is krullend.
Er hat eine Glatze.
Hij heeft een kaal hoofd.
Sie hat einen Pferdeschwanz.
Zij heeft een paardenstaart.
Sie hat einen Zopf.
Zij heeft een vlecht.
Sie ist mittelgroß.
Zij is middelgroot.
Was ist passiert?
Wat is er gebeurd?
Drei Frauen haben eine Bank überfallen.
Drie vrouwen hebben een bank overvallen.
Ein Student hat den Brand gelegt.
Een student heeft de brand gesticht.
Die Bande hat Drogen verkauft.
De bende heeft drugs verkocht.
Die Täter haben eingebrochen.
De daders hebben ingebroken.
Man hat seine Tochter entführt.
Men heeft zijn dochter ontvoerd.
Die Einbrecher haben den Bankdirektor als Geisel genommen.
De inbrekers hebben de bankdirecteur gegijzeld.
Der Täter hat die Frau erschossen.
De dader heeft de vrouw neergeschoten.
Die Verbrecherin hat den Mann erschlagen.
De vrouwelijke misdadiger heeft de man neergeslagen.
Der Künstler hat das Gemälde gefälscht.
De kunstenaar heeft het schilderij vervalst.
Es handelt sich um Brandstiftung.
Het gaat om brandstichting.
Es geht um Mord.
Het gaat om moord.
Wann hat das Verbrechen stattgefunden?
Wanneer heeft de misdaad plaatsgevonden?
Der Mord ist heute Mittag geschehen.
De moord is vanmiddag gebeurd.
Das Verbrechen hat am frühen Nachmittag stattgefunden.
De misdaad heeft in de vroege namiddag plaatsgevonden.
Der Überfall ist in der Nacht passiert.
De overval is 's nachts gebeurd.
Die Tatzeit war um Mitternacht.
De tijd van de misdaad was om middernacht.
Wo hat das Verbrechen stattgefunden?
Waar heeft de misdaad plaatsgevonden?
Sie haben ins Museum eingebrochen.
Ze hebben ingebroken in het museum.
In der Innenstadt haben zwei Frauen eine Bank überfallen.
In het stadscentrum hebben twee vrouwen een bank overvallen.