Studied by 15 people
Looks like no one added any tags here yet for you.
accepter un job
een job aannemen (nam aan - aangenomen)
l'ouvrier
arbeider, de
l'employé
bediende, de
l'offre d'emploi
vacature, de
l'emploi
baan, de
signer un contrat
een contract ondertekenen (ondertekende - heeft ondertekend)
le contrat d'étudiant
studentovereenkomst, de
l'heure supplémentaire
overuur, het
prester des heures supplémentaires
overuren maken
les cotisations sociales
sociale bijdrage, de
le salaire
loon, het
les allocations familiales
kinderbijslag, de = het kindergeld
l'impôt
belasting, de
indiquer le chemin
de weg wijzen (wees - heeft gewezen)
être en cours
aan de gang zijn
l'explication
verklaring, de
être au travail
aan de slag zijn
la législation
wetgeving, de
augmenter
stijgen (steeg - is gestegen)
le coût de la vie
levensduurte, de
faisable, réalisable
haalbaar
choisir
kiezen (koos - heeft gekozen)
les vêtements
kleren, de = de kleding = de kledij
sortir
uitgaan (ging uit - is uitgegaan)
coûter
kosten (kostte - heeft gekost)
la loi
wet, de
être égal
gelijk zijn
payer, régler
betalen (betaalde - heeft betaald)
signifier, vouloir dire
betekenen (betekende - heeft betekend)
le jour
dag, de
à la place de
in plaats van
< de oorzaak (mv: de oorzaken) la conséquence >< la cause
gevolg, het
avoir perdu
kwijt zijn
parfois
af en toe = soms
simple
eenvoudig
différent, divers
verschillend
disponible
beschikbaar
aider
helpen (hielp - heeft geholpen)
ensuite
vervolgens = daarna
dans tous les cas, de toute façon
sowieso
acquérir de l'expérience
ervaring opdoen (deed op - heeft opgedaan)
chercher
zoeken (zocht - heeft gezocht)
la direction
richting, de
n'importe quel(le)
eender welk(e)
développer
ontwikkelen (ontwikkelde - heeft ontwikkeld)
apprendre
leren (leerde - heeft geleerd)
l'enquête
onderzoek, het = de enquête
améliorer, perfectionner
verbeteren
la collaboration
samenwerking, de
collaborer
samenwerken (werkte samen - heeft samengewerkt)
clair(ement)
duidelijk
aller à la recherche de
op zoek gaan naar
l'étranger
buitenland, het
la persévérance
doorzettingsvermogen, het
disposer de
beschikken over (beschikte over - heeft beschikt over)
l'affaire, la chose
zaak, de
la date limite, le délai
deadline, de
l'environnement de travail
werkomgeving, de
le parc d'attraction
pretpark, het
la côte
kust, de
le vendeur
verkoper, de
l'Horeca
horeca, de
se rendre compte de
beseffen (besefte - heeft beseft)
soudainement
plots
convaincre, persuader
overtuigen (overtuigde - heeft overtuigd)
goûter
proeven (proefde - heeft geproefd)
la liberté
vrijheid, de
l'étude
studie, de
travailler
aan de slag gaan
le nombre record
recordaantal, het
le chiffre
cijfer, de
de plus
bovendien
l'Horeca
horeca, de
la vente
verkoop, de
le facteur (pas la personne!)
factor, de
la règlementation
regelgeving, de
supposer
aannemen
consciemment, intentionnellement
bewust
réaliser une enquête
een enquête uitvoeren (voerde uit - heeft uitgevoerd)
le master
masteropleiding, de
entre-temps
intussen
la dizaine
tiental, het
durant, pendant
gedurende
la liste de prix
prijslijst, de
s'inscrire
zich inschrijven
au début
aanvankelijk = in het begin = eerst
concerner
betreffen
en ce qui concerne
wat betreft...
l'opportunité
kans, de
directement
meteen
en général
in het algemeen
peu
weinig
l'occasion, l'opportunité
gelegenheid, de
témoigner
getuigen (getuigde - heeft getuigd)
choisir
kiezen (koos - heeft gekozen)
remarquer, s'apercevoir
merken (merkte - heeft gemerkt)
être occupé (à)
bezig zijn (met)
la courtoisie, l'amabilité
vriendelijkheid, de
la méticulosité
nauwkeurigheid, de
cliquer
klikken (klikte - heeft geklikt)
Note
Flashcard