p. 203, 204
l’agneau
het lamsvlees
le bifteck
de biefstuk
le boeuf
het rundsvlees
la dinde
het kalkoensvlees
le hamburger
de hamburger
le jambon
de hesp
le porc
het varkensvlees
le poulet
het kippenvlees
la saucisse
de worst
le veau
het kalfsvlees
le biscuit
het koekje
le bonbon
het snoepje
la crêpe
de pannenkoek
le croissant
de croissant
le gâteau
het gebakje
la mousse au chocolat
de chocolademousse
la pâtisserie
het gebak
la salade de fruits
de fruitsla
la tarte
de taart
la boîte (de sardines)
het blikje (sardienen)
la bouteille (d’eau)
de fles (water)
la canette (de bière)
het blikje (bier)
le carton
het drankkarton
le paquet (de beurre)
het pakje (boter)
le pot (de confiture)
de pot (confituur)
le sac (de pommes de terre)
de zak (aardappelen)
le sachet
het zakje
le cabillaud
de kabeljauw
la crevette
de garnaal
la moule
de mossel
le saumon
de zalm
la confiture
de confituur
l’épice
de specerij
les herbes (de Provence)
de (Provençaalse) kruiden
l’huile d’olive
de olijfolie
le miel
de honing
la moutarde
de mosterd
le poivre
de peper
la sauce
de saus
le sel
het zout
le sucre
de suiker
la baguette
het stokbrood
les céréales
de ontbijtgranen
les chips
de chips
la farine
de bloem
la pâte
het deeg
les pâtes
de deegwaren
le petit pain
de pistolet
le potage
de soep
le riz
de rijst
les spaghettis
de spaghetti
le toast
de toast
cuit(e)
gekookt, gebakken
délicieux, délicieuse
heerlijk
haché(e)
gehakt
léger, légère
licht
lourd(e)
zwaar
pelé(e)
gepeld
geraspt
râpé(e)
une bouteille de
een fles
une cuillère de
een lepel
une dizaine de
een tiental
une douzaine de
een twaalftal, een dozijn
un gramme de
een gram
un kilo de
een kilo
un litre de
een liter
un morceau de
een stuk
un peu de
een beetje
une pincée de
een snuifje
une tablette de
een tablet
une tasse de
een kopje
une tranche de
een sneetje
trop de
te veel
un verre de
een glas
l’assiette creuse
het diepe bord
l’assiette plate
het platte bord
le bol
het kommetje
le couteau
het mes
la cuillère
de lepel
la fourchette
de vork
la louche
de pollepel
la tasse
het kopje
le verre
het glas
l’apéritif
het aperitief
le dessert
het nagerecht
l’entrée
het voorgerecht
le goûter
het vieruurtje
le plat (principal)
het (hoofd)gerecht
la boisson
de drank
le coca
de cola
l’eau pétillante
het spuitwater
l’eau plate
het plat water
la limonade
de limonade
le vin
de wijn
ajouter
toevoegen
battre
kloppen
(faire) bouillir
koken op 100 °C
couper
(ver)snijden
(faire) cuire
koken, braden
cuisiner
koken