pdb 4

Cognitieve dissonantie

Ongemak door tegenstrijdige cognities.

Normatieve sociale invloed

De neiging om je aan te passen om aardig gevonden te worden.

Asch-conformiteitsexperiment

Toonde aan dat mensen zich kunnen aanpassen aan groepsdruk, zelfs als de groep ongelijk heeft.

Deindividuatie

Het verliezen van zelfbewustzijn in groepssituaties.

Attitude

Kan bewust en onbewust zijn.

Self-serving bias

De neiging om succes aan jezelf toe te schrijven en falen aan externe factoren.

Milgram-experiment

Toont aan dat mensen gehoorzamen autoriteit, ook als dat tegen hun waarden ingaat.

Stereotype

Een vereenvoudigde generalisatie over een groep.

Bystander effect

Hoe meer mensen aanwezig zijn, hoe kleiner de kans dat iemand helpt.

Ingroup vs. Outgroup

Ingroup is de groep waarmee je je identificeert; outgroup is de andere groep.

Informationele sociale invloed

Gebaseerd op informatie van anderen.

Groepsdenken

Het streven naar consensus ten koste van kritische overweging.

Fundamentele attributiefout

De neiging om het gedrag van anderen te verklaren door interne factoren en eigen gedrag door de situatie.

Sociale facilitatie

Prestaties verbeteren door de aanwezigheid van anderen.

Discriminatie

Gedrag gebaseerd op groepslidmaatschap.

Heuristiek

Een mentale vuistregel.

Egocentrisme

De neiging om jezelf als het centrum van de wereld te zien.

Group polarization

Groepsleden kiezen een extremere mening dan individueel.

Empathie

Het vermogen om je in te leven in anderen.

Priming

Het activeert bepaalde associaties in ons geheugen.

Sociale identiteitstheorie

Mensen definieren zichzelf deels aan de hand van hun groepslidmaatschap.

Affectieve component van attitude

Gaat over gevoel; cognitieve component gaat over gedachten.

Outgroup homogeneity effect

De neiging om je eigen groep als diverser te zien.

Pluralistic ignorance

Iedereen denkt dat anderen weten wat te doen, dus niemand doet iets.

Evolutionaire psychologie

Verklaart prosociaal gedrag vanuit evolutionair voordeel.