1/11
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Biografische inleiding
- Geboren in Königsberg, geboorteplaats nooit verlaten, las veel
- Zeer bekend omwille van zijn 3 kritieken
Voorkritische en kritische periode
Het denken van Kant wordt opgedeeld in 2 perioden:
Voorkritische periode (voor 1771) |
= in deze fase houdt Kant zich bezig met de filosofische stromingen van zijn tijd en onderzoekt hij de mogelijkheden van kennis zonder een systematische aanpak = periode die voorafgaat aan de grote ‘kritieken’ > Beïnvloed door Duitse Verlichting, dan Engels empirisme (Hume), dan Jean-Jacques Rousseau, … |
Kritische periode (na 1771) |
= begint met de uitwerking van zijn indeeën over ‘de drie grote kritieken’ |
Kritieken van Kant:
Kritik der reinen Vernunft |
Kritik der praktischen Vernunft |
Kritik der Urteilskraft |
De theoretische filosofie - transcendentale methode
= Kant probeert in zijn Kritik der reinen Vernunft een antwoord te geven op de vraag: Hoe is wetenschap mogelijk? Hij stelt dat wetenschap mogelijk is door een samenwerking tussen de menselijke geest en de zintuiglijke ervaring, waarbij hij een synthese maakt tussen rationalisme en empirisme.
Hoe is wetenschap mogelijk? Dat het mogelijk is = feit. ‘Hoe?’ daarentegen …
Het conflict tussen rationalisme en empirisme:
§ Rationalisme
= rede is de bron van kennis en levert algemeen geldige en noodzakelijke wetten op
§ Empirisme
= kennis komt voort uit ervaring
§ Probleem:
> Rationalisme leidt tot dogmatisme (te veel vertrouwen in de rede)
> Empirisme leidt tot scepticisme (zoals Hume, die twijfelde aan universele wetten)
§ Oplossing:
> Kant zoekt een middenweg: hij erkent dat wetenschap algemeen geldige en noodzakelijke wetten biedt (zoald rationalisten beweren) EN dat wetenschap gebaseerd is op zintuiglijke ervarinv (zoals empiristen beweren)
Hoe zijn synsthese oordelen a priori mogelijk?:
Soorten kennis:
* A priori kennis
= onafhankelijk van ervaring, algemeen geldig en noodzakelijk
> Vb: 7+5 = 12
* A posteriori
= afkomstig uit ervaring, niet noodzakelijk en plaatselijk
> Vb: deze driehoek is groen
Soorten oordelen:
* Analytische oordelen
= het predicaat ligt al besloten in het onderwerp. Dit levert geen nieuwe kennis op en is altijd a priori.
> Vb: een vrijgezel is een ongehuwde man
* Synthetische oordelen
= Het predicaat voegt iets nieuws toe aan het onderwerp. Deze oordelen zijn meestal a posteriori, omdat ze voortkomen uit ervaring.
> Vb: lichamen hebben gewicht
Kants originele idee:
Er bestaan synthetische oordelen a priori. Deze zijn niet gebaseerd op ervaring, maar voegen toch nieuwe kennis toe. Voorbeelden zijn wiskundige en natuurkundige wetten
> Vb: 10 + 8 = 18 of pi = 3,14
De Copernicaanse wending
= Kant stelt dat onze geest niet passief de werkelijkheid registreert, maar actief structuren oplegt aan de ervaring
× Tijd en ruimte
= de a priori vormen waarmee we waarnemingen ordenen
× Wetmatigheden van de geest
= de geest levert de structuren en voorwaarden (zoals causaliteit) die ervaring mogelijk maken
Onderzoek van de rede bestaat uit 3 delen:
- De transcendentale esthetica
= bespreekt de a priori vormen (tijd+ ruimte) die zintuiglijke waarnmeing mogelijk maken
- Transcendentale analytica
= bespreekt de a priori structuren van het verstand (bvb causaliteit) die waarnemingen omzetten in kennis
- Transcendentale dialectiek
= bespreekt de grenzen van de rede en de illusies die ontstaan wanneer de rede zichzelf probeert te overstijgen
Vb: metafysische speculaties over God en de ziel
De theoretische filosofie - transcendentale esthetica
Zintuigen ontvangen indrukken uit de buitenwereld, maar deze indrukken zijn ongeordend. Tijd en ruimte zijn de structuren die deze indrukken ordenen: Ruimte: Vorm voor externe waarneming, Tijd: Vorm voor interne waarneming
Tijd en ruimte zijn a priori: > Ze zijn geen eigenschappen v.d dingen zelf, maar structuren v.d. menselijke geest > Alles wat we waarnemen doet zich in die ruimte en tijd voor > Elke gewaarwording is een gewaarwording in ruimte en tijd
“Wanneer ik iets waarneem, is mij in de waarneming iets gegeven => Gewaarwordingen (empfundungen) zijn de materie van de zintuiglijkheid
Zonder zintuiglijkheid à geen realiteit Zonder ruimtelijkheid à geen waarneming
Beperking van kennis:
Zijn geen objecten v.d. ruimte zelf (behoren niet tot de wereld van objecten) > Zijn een noodzakelijke voorwaarden (zonder ruimte zouden er geen voorwerpen zijn) |
De theoretische filosofie - transcendentale analytica
= onderzoekt hoe waarnemingen worden omgezet in kennis door het verstand. Dit gebeurt door middel van categorieën
> Iedere kennis is in feite het gevolg van een oordeel (verbinding tussen subject) > Kant identificeert 12 categorieën
Categorieën ! = algemene begrippen die als algemene principes van het denken werkzaam zijn
Er is ook een categorie van causaliteit: Causaliteit = de structuur waarmee we verbanden leggen tussen gebeurtenissen en dingen als oorzaak en gevolg begrijpen => 1 v.d. fundamentele a priori categorieënn v/h verstand volgens Kant
“Aanschouwingen zonder begrippen zijn blind, begrippen zonder aanschouwingen zijn leeg” = aanschouwingen betekenen niks zonder de categorieën, je categorieën zonder input van de werkelijkheid zijn leeg/ hebben geen inhoud
Er moet een substantie zijn die eenheid brengt (continuüiteit geeft) aan alle acten => Ich denke (=’transcendentaal object’) = het bewustzijn dat alle waarnemingen en begrippen verenigt in 1 consistent geheel |
De theoretische filosofie - gevolgen van transcendentale esthetica en analytica
Fenomenale wereld versus ding an sich
We kunnen nooit de dingen op zichzelf (ding an sich) kennen, alleen de fenomenen zoals ze aan ons verschijnen via de structuren van tijd, ruimte en de categorieën.
Objectiviteit van kennis
Hoewel kennis beperkt is tot fenomenen, is ze objectief, omdat de a priori structuren van tijd, ruimte en categorieën universeel zijn en voor iedereen gelden.
Grenzen van menselijke kennis
Kant verwerpt de traditionele metafysica, die speculeert over zaken als God en de ziel (zaken buiten de zintuiglijke waarneming). Deze speculaties vallen buiten de reikwijdte van menselijke kennis en worden behandeld in de transcendentale dialectiek.
De theoretische filosofie - transcendentale dialectiek
= onderzoekt hoe de menselijke rede geneigd is om buiten de grenzen van ervaring te treden. (metafysica)
Het verstand = verantwoordelijk voor het structureren van ervaringsgegevens m.b.v. categorieën waardoor kennis van de fenomenale wereld mogelijk wordt > Menselijke kennis = beperkt tit de fenomenale wereld
De rede = gaat verder, wat leidt tot transcendente Ideeën (concepten die buiten de ervaringswereld liggen), zoals: - De ziel: Het absolute subject van kennis (rationele psychologie) - De wereld: De totaliteit van alle verschijnselen (rationele kosmologie) - God: De oorzaak van alle dingen (rationele theologie)
Menselijke kennisKant stelt dat deze Ideeën onkenbaar zijn, omdat ze buiten de grenzen van ervaring liggen. Ze betreffen het ding an sich (de werkelijkheid zoals die op zichzelf is), maar menselijke kennis is beperkt tot de fenomenale wereld (de werkelijkheid zoals die verschijnt).
Kant bekritiseert de klassieke metafysica > Metafysica is niet mogelijk want beantwoord niet aan criteria voor echte kennis, is onmogelijk als theoretische wetenschap
Antinomieën, thesis, antithesis, … (kennen?) |
De theoretische filosofie - legitieme gebruik van de rede
Hoewel de transcendente Ideeën (ziel, wereld, God) niet constitutief zijn voor kennis (zoals de categorieën dat wel zijn), hebben ze een belangrijke regulatieve functie
Constitutief gebruik van de rede = de categorieën van het verstand (zoals causaliteit) zijn constitutieve principes. Ze zijn objectief en maken kennis van de fenomenale wereld mogelijk
> Als Ideeën constitutief zouden zijn, zouden we kennis hebben van de dingen op zichzelf (Dinge an sich), maar dit is volgens Kant onmogelijk.
Regulatief gebruik van de rede = Ideeën zoals de ziel, de wereld en God dienen als richtlijnen of doelen die onze kennis structureren en systematiseren. Ze zijn subjectief. > Ze gelden alleen binnen de fenomenale (= theoretisch agnosticisme) > Ze hebben geen toegang tot de Dinge an sich.
Transcendente ideeën = brengen losstaande stukjes kennis samen in een groter geheel |
De praktische filosofie - inleiding
> Hoe moet ik handelen? …?
> Zijn ethiek gaat uit vanuit een kritisch onderzoek naar de praktische rede
> Zijn ethiek is niet gebaseerd op zintuigelijke neigingen en behoeftes
De praktische filosofie - de absolute morele wet
= Kant stelt dat de natuur, inclusief de mens, volledig gedetermineerd is door oorzakelijkheid in de fenomenale wereld, waar geen plaats is voor vrijheid. (<-> Hume)
Toch introduceert hij vrijheid via de morele wet
> Die is als een plicht in het bewustzijn van elke mens aanwezig
> Deze plicht wordt uitgedrukt in de categorische imperatief
Categorische imperatief
= handelen volgens maximes die universeel als wet kunnen gelden, onafhankelijk van persoonlijke belangen
“Handel slechts volgens het maxime als je wil dat het een algemene wet wordt”
Hoewel vrijheid in de fenomenale wereld niet bestaat (allesis daarin gedetermineerd), toont de menselijke ervaring v.d. morele wet dat vrijheid tot de noumenale wereld behoort.
De mens is daarmee zowel een gedetermineerd wezen in de fenomenale wereld als een vrij ethisch wezen in de noumenale wereld.
De praktische filosofie - de postulaten van de praktische reden
Hij stelt 3 metafysische ideeën voor als postulten v.d. praktische rede
Vrijheid | = Vrijheid is een voorwaarde voor ethiek en wordt ervaren via de morele wet |
Onsterfelijkheid | = Het realiseren van het "hoogste goed" (volledige morele perfectie) vereist een eindeloos proces van morele vervolmaking, wat impliceert dat het leven na de dood noodzakelijk is |
God | = Om de harmonie tussen moraliteit en geluk te waarborgen (waarbij deugdzamen beloond worden), is het noodzakelijk een alwetende, almachtige en algoede God te postuleren |
Gevolgen
Deze postulaten verbinden de praktische rede met een idealistische, noumenale wereld waarin vrijheid en morele vervulling mogelijk zijn, in contrast met de gedetermineerde fenomenale wereld die wordt beschreven door de theoretische rede.
Mens gaat vaak niet handelen volgens de categorische imperatief en gaat zich laten leiden door zijn eigen verlangens en belangen. Het ‘hoogste goed’ is iets om naar te streven. Daarom moet die ethiek de onsterfelijkheid poneren. Men wilt dan ook wel dat er een instantie is die dat kan garanderen, dit is voor hem God. (…!)