Thematische woordenschat 6
Studied by 0 people
Call Kai
Learn
Practice Test
Spaced Repetition
Match
Flashcards
Knowt Play1/189
There's no tags or description
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
190 Terms
die Gesundheit (nur S.g.)
de gezondheid
die Krankheit, die Krankheiten
de ziekte
gesund
gezond
krank
ziek
sich fühlen
zich voelen
gut gehen
goed gaan
schlecht gehen
slecht gaan
wohl
gezond, wel, op zijn gemak
fit
fit
klagen
klagen
blass
bleek
normal
normaal
normalerweise
normaal gesproken, meestal, doorgaans
in der Regel
doorgaans, normaal gesproken
überhaupt
eigenlijk wel, überhaupt
gar nicht
helemaal niet
aller- (z.b. allerbesten)
aller- (bv allerbeste)
gehen
gaan
es geht
het gaat (wel)
nicht besonders
niet zo (goed)
schlecht sein/werden
misselijk zijn/worden, niet lekker zijn/worden
übel sein/werden
misselijk zijn/worden
müde
moe
erschöpft
vermoeid, moe, uitgeput
fertig
uitgeput, op
erledigt
uitgeput
kaputt
kapot, op, moe
etwa
misschien, soms, dan
sich erkälten
kou vatten, verkouden worden
die Erkältung, die Erkaltungen
de verkoudheid
erkältet sein
verkouden zijn
husten
hoesten
der Husten, die Husten
de hoest
der Hustensaft, die Hustensäfte
het hoestdrankje
der Schnupfen, die Schnupfen
de neusverkoudheid
das Fieber, die Fieber
de koorts
die Grippe, die Grippen
de griep
tief
diep
das Taschentuch, die Taschentücher
de zakdoek
sich die Nase putzen
de neus snuiten
sich übergeben
overgeven/braken
kotzen
kotsen
der Durchfall, die Durchfälle
de diarree
leiden
lijden
der Schmerz, die Schmerzen
de pijn
der Kopfschmerz, die Kopfschmerzen
de hoofdpijn
die Halsschmerzen (pl)
de keelpijn
die Bauchschmerzen (pl.)
de buikpijn
wehtun
pijn doen
gute Besserung
beterschap
au! / aua!
au!
sich verletzen
zich verwonden, zich blesseren
die Verletzung, die Verletzungen
de verwonding, blessure
die Wunde, die Wunden
de wond
bluten
bloeden
das Blut, die Blute (selten)
het bloed
das Nasenbluten
de bloedneus
böse
erg, naar
schlimm
erg, naar
sich vergrößern
groeien, groter worden
sich verkleinern
kleiner worden
sich schneiden
zich snijden
sich verbrennen
zich branden
sich stoßen
zich stoten
brechen
breken
sich etwas brechen
iets breken
er hat sich den Arm gebrochen
hij heeft zijn arm gebroken
sich festhalten
zich vasthouden
bewegen
bewegen
blind
blind
taub
doof
stumm
niet kunnen praten
behindert
beperkt, gehandicapt
der Krebs, die Krebse
de kanker
das Aids (meist ohne Artikel, nur S.g.)
de aids
der Arzt, die Ärtze / die Ärtzin, die Ärtzinnen
de arts
der Zahnarzt, die Zahnärztin
de tandarts
der Facharzt, die Fachärztin
de specialist
der Doktor, die Doktoren
de dokter
die Doktorin, die Doktorinnen
de dokter
fehlen
mankeren
behandeln
behandelen
untersuchen
onderzoeken
die Untersuchung, die Untersuchungen
het medisch onderzoek
die Praxis, die Praxen
de praktijk
die Ordination, die Ordinationen
de praktijk
vereinbaren
afspreken, een afspraak maken
die Sprechstunde, die Sprechstunden
het spreekuur
die Ordination
het spreekuur
der Notruf, die Notrufe
het alarmnummer, de alarmcentrale
der Notfall, die Notfälle
het noodgeval, de noodsituatie
der Krankenwagen, die Krankenwagen
de ambulance, de ziekenwagen
die Rettung, die Rettungen
de ambulance
die Sanität, die Sanitäten
de ambulance
holen
roepen, halen
die Erste Hilfe
de eerste hulp
die Notaufnahme, die Notaufnahmen
de spoedeisende hulp
das Krankenhaus, die Krankenhäuser
het ziekenhuis
die Station, die Stationen
de afdeling
die Intensivstation, die Intensivstationen
de intensive care
Note 
Flashcards (70)