1/67
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Methanogenen
Archaea die methaan (CH₄) produceren door het afbreken van organisch materiaal onder anaerobe omstandigheden.
Stikstoffixerend
Micro-organismen die atmosferische stikstof (N₂) omzetten in ammoniak (NH₃), bruikbaar voor planten.
Aerofiele respiratie
Celademhaling waarbij zuurstof (O₂) de terminale elektronenacceptor is in de elektronentransportketen.
Acidofielen
Micro-organismen die groeien bij een zure pH (meestal < pH 4).
Alkalifielen
Micro-organismen die groeien bij een basische pH (meestal > pH 9).
Halofielen
Zoutminnende micro-organismen die hoge concentraties NaCl nodig hebben om te groeien.
Chemo-organotrofen
Bacteriën die energie halen uit de oxidatie van organische verbindingen (zoals suikers of vetzuren).
Chemolithotrofen
Bacteriën die energie halen uit de oxidatie van anorganische stoffen zoals H₂, NH₃ of Fe²⁺.
Fototrofen
Organismen die licht gebruiken als energiebron via fotosynthese.
Autotrofen
Organismen die CO₂ gebruiken als enige koolstofbron voor celopbouw.
Heterotrofen
Organismen die organische verbindingen nodig hebben als koolstofbron.
Mixotrofen
Organismen die zowel organische als anorganische energie- en koolstofbronnen kunnen gebruiken.
Anaeroob
Organismen die zonder zuurstof leven en groeien.
Facultatief anaeroob
Organismen die zowel mét als zonder zuurstof kunnen groeien.
Obligaat anaeroob
Organismen die sterven in aanwezigheid van zuurstof.
Micro-aerofiel
Organismen die slechts een lage concentratie zuurstof verdragen.
Aerotolerant
Organismen die zuurstof verdragen, maar het niet gebruiken voor hun metabolisme.
Psychrofielen
Micro-organismen die optimaal groeien bij koude temperaturen (<15°C).
Mesofielen
Organismen die groeien bij gematigde temperaturen (20–45°C), typisch voor het menselijk lichaam.
Thermofielen
Groeien optimaal bij hogere temperaturen (>45°C).
Hyperthermofielen
Extremofielen die groeien bij zeer hoge temperaturen (>80°C).
Osmofielen
Micro-organismen die kunnen groeien bij hoge osmotische druk (veel suikers/zouten).
Xerofielen
Micro-organismen die kunnen groeien bij extreem lage wateractiviteit (droge omgevingen).
Sideroforen
Moleculen uitgescheiden door bacteriën om ijzer uit het milieu te binden en op te nemen.
Commensalen
Micro-organismen die onschadelijk op of in het lichaam leven, zonder voordeel of nadeel voor de gastheer.
Pathogenen
Ziekteverwekkende micro-organismen.
Endosporen
Extreem resistente, slapende vormen van bacteriën voor overleving onder stressvolle omstandigheden.
Fruiting body (vruchtlichaam)
Structuur gevormd door myxobacteriën waarin sporen worden geproduceerd onder voedseltekort.
Plasmolyse
Het verschrompelen van een cel door waterverlies in een hypertoon milieu.
Biofilm
Een georganiseerde laag micro-organismen in een slijmlaag op een oppervlak.
Fimbriae
Korte eiwitdraden op bacteriën die helpen bij aanhechting aan oppervlakken.
Pili
Langer dan fimbriae, betrokken bij DNA-overdracht (conjugatie) of beweging.
Chemotaxis
Beweging van een micro-organisme als reactie op een chemische gradiënt.
Phototaxis
Beweging als reactie op licht.
Magnetotaxis
Beweging van bacteriën langs magnetische velden via magnetosomen.
Twitching motility
Beweging door samentrekking van pili, typisch voor sommige glijdende bacteriën.
Anammox
Anaerobe oxidatie van ammonium (NH4+) met nitriet (NO2−) tot stikstofgas (N2). Belangrijk in stikstofverwijdering uit afvalwater.
Denitrificatie
Reductie van nitraat (NO3−) tot stikstofgas (N2). Gebeurt onder anaerobe omstandigheden, vaak in waterzuivering.
Nitrificatie
Oxidatie van ammoniak tot nitraat via nitriet, door nitrificerende bacteriën. Sleutelproces in de stikstofcyclus.
Nitrosomonas
Bacterie die ammonium oxideert tot nitriet in de eerste stap van nitrificatie.
Nitrobacter
Bacterie die nitriet oxideert tot nitraat in de tweede stap van nitrificatie.
Syntrofie
Samenwerking tussen micro-organismen waarbij ze samen een substraat kunnen afbreken dat ze individueel niet kunnen metaboliseren.
Acetogenese
Anaeroob proces waarbij CO2 wordt gereduceerd tot azijnzuur (acetaat), vaak als concurrent van methanogenese.
Methanogenese
Productie van methaan door archaea, meestal door reductie van CO2 of acetaat onder anaerobe omstandigheden.
Sulfaatreductie
Proces waarbij bacteriën sulfaat (SO4²−) reduceren tot waterstofsulfide (H2S) onder anaerobe omstandigheden.
Deinococcus radiodurans
Extreem stralingsresistente bacterie, bekend om haar vermogen om DNA-schade te herstellen.
Rhizobium
Stikstoffixerende bacterie die in symbiose leeft in wortelknobbeltjes van vlinderbloemigen.
Leghemoglobine
Zuurstofbindend eiwit in wortelknobbels dat zuurstof bindt en zo het zuurstofgevoelige nitrogenase-enzym beschermt.
Anabaena azollae
Cyanobacterie die stikstof fixeert in symbiose met de waterplant Azolla.
Nod-factoren
Signaalmoleculen uitgescheiden door Rhizobium die wortelharen van planten aanzetten tot knobbeltjevorming.
Fimbriae
Korte draadvormige structuren op bacteriën die zorgen voor aanhechting aan oppervlakken.
Pili
Lange draadvormige structuren op bacteriën, betrokken bij DNA-overdracht en beweging (twitching motility).
Magnetosomen
Intracellulaire structuren in sommige bacteriën met magnetische eigenschappen, gebruikt voor oriëntatie in een magnetisch veld.
Gasvesikels
Structuren in waterbewonende bacteriën die drijfvermogen reguleren.
Plasmiden
Kleine circulaire DNA-moleculen in bacteriën die genen kunnen bevatten voor resistentie of metabolisme.
Fermentatie
Anaeroob katabolisme waarbij energie wordt gehaald uit organische verbindingen zonder gebruik van zuurstof of ETK.
Pathogeen
Een micro-organisme dat ziekte kan veroorzaken bij een gastheer.
Pathogeniciteit
Het vermogen van een micro-organisme om ziekte te veroorzaken.
Virulentie
De mate waarin een pathogeen in staat is om schade of ziekte te veroorzaken; vaak gerelateerd aan toxines, invasiviteit, etc.
Opportunistisch pathogeen
Micro-organisme dat normaal onschadelijk is, maar ziekte kan veroorzaken bij verzwakte gastheren.
Besmettelijkheid
De mate waarin een pathogeen zich kan verspreiden van de ene gastheer naar de andere.
Infectie
Het binnendringen en vermenigvuldigen van een micro-organisme in het lichaam van een gastheer.
Ziekte
Een verstoring van normale lichaamsfuncties, vaak als gevolg van infectie of schade door een pathogeen.
Endotoxine
Toxine dat deel uitmaakt van de buitenmembraan van Gram-negatieve bacteriën (lipopolysacchariden), vrijkomend bij celdood.
Exotoxine
Eiwittoxine dat actief uitgescheiden wordt door levende bacteriën, vaak zeer toxisch.
Invasiviteit
Het vermogen van een pathogeen om door weefsels te dringen en zich te verspreiden in het lichaam.
Adhesiefactoren
Structuren (zoals fimbriae) of moleculen die bacteriën helpen zich te hechten aan gastheercellen.
Immunevasie
Mechanismen waarmee micro-organismen het immuunsysteem omzeilen of onderdrukken.