Frans Bonne route vocab

traverser

oversteken

le passage à niveau

overweg

une barrière

een slagboom

un clignotant

een richtingaanwijzer

dépasser

voorbijsteken

un véhicule

een voertuig

céder le passage

voorrang verlenen

s’engager

zich begeven

la priorité

de voorrang

un panneau

een verkeersbord

virer (à gauce, à droite)

draaien (naar links, naar rechts)

une intersection

een kruising

s’approcher de

naderen

un ralentisseur

een verkeersdrempel

s’immobiliser

stilstaan

stationner

parkeren

une limitation de vitesse

een snelheidslimiet

un passage pour piétons

een zebrapad

un piéton

een voetganger

km à l’heure

km per uur

le capot

de motorkap

le carrefour

het kruispunt

le trafic

het verkeer

le conducteur

de bestuurder

le conducteur fantôme

de spookrijder

les dégâts

de schade

l’excès de vitesse

de snelheidsovertreding

le guidon

het stuur (van een fiets of motor)

le volant

het stuur (van een auto)

la ligne continue

de volle lijn

la ligne discontinue

de onderbroken lijn

le marquage au sol

de wegaanduiding

le pare-brise

de voorruit

le pare-chocs

de bumper

le passage à niveau

de overweg

le phare

de koplamp

le poteau d’éclairage

de verlichtingspaal

le rond-point

het rond punt

le véhicule

het voertuig

le verglas

het ijzel

la bande de circulation

de rijstrook

la ceinture

de gordel

la portière

het portier

la piste cyclable

het fietspad

la roue

het wiel

un virage

een bocht

une victime

een slachtoffer

allumer

aansteken

déraper

slippen

déplorer

betreuren

franchir

overschrijden

freiner

remmen

percuter

botsen

longer

erlangs rijsen

renverser

omverrijden

succomber à

bezwijken aan

abîmé

beschadigd

cabossé

ingedeukt

cassé

gebroken

mortel

dodelijk

tordu

gebogen

avoir la priorité

voorrang hebben

céder le passage

voorrang verlenen

en sens inverse

in de tegenovergestelde rijrichting (legaal)

à contre-sens

in de tegenovergestelde rijrichting (illegaal)

entrer en collision

botsen

sur le coup

op slag