frans present van onregelmatige werkwoorden

être

zijn

je suis

ik ben

tu es

jij bent

il/elle est

hij/zij is

nous sommes

wij zijn

vous êtes

jullie zijn

ils sont

zij zijn

avoir

hebben

ja’ai

ik heb

tu as

jij hebt

il/elle a

hij/zij heeft

nous avons

wij hebben

vous allez

jullie hebben

ils vont

zij hebben

aller

gaan

ja vais

ik ga

tu vas

jiji gaat

il/elle va

hij/zij gaat

nous allons

wij gaan

vous allez

jullie gaan

ils vont

zij gaan

prendre

nemen

je pends

ik neem

tu prends

jij neemt

il/elle prend

hij/zij neemt

nous prenons

wij nemen

vous prenez

jullie nemen

ils prennent

zij nemen

devoir

moeten

je dois

ik moet

tu dois

jij moet

il/elle doit

hij/zij moet

nous devons

wij moeten

vous devez

jullie moeten

ils doivent

zij moeten

pouvoir

kunnen

je peux

ik kan

tu peux

jij kan

il/elle peut

hij/zij kan

nous pouvons

wij kunnen

vous pouvez

jullie kunnen

ils peuvent

zij kunnen

vouloir

willen

je veux

ik wil

tu veux

jij wilt

il/elle veut

hij/zij wilt

nous voulons

wij willen

vous voules

jullie willen

ils veulent

zij willen

faire

doen

je fais

ik doe

tu fais

jij doet

il/elle fait

hij/zij doet

nous faisons

wij doen

vous faites

jullie doen

ils font

zij doen

connaître

weten

je connais

ik weet

tu connais

jij weet

il/elle connaît

hij/zij weet

nous connaissons

wij weten

vous connaissez

jullie weten

dire

zeggen

je dis

ik zeg

tu dis

jij zegt

il/elle dit

hij/zij zegt

nous disons

wij zeggen

vous dites

jullie zeggen

ils disent

zij zeggen

lire

lezen

je lis

ik lees

tu lis

jij leest

il/elle lit

hij/zij leest

nous lisons 

wij lezen

vous lisez

jullie lezen

ils lisent

zij lezen