Deel 2 la vocabulaire en classe

Nous sommes quelle date aujourd’hui?

Nous sommes quelle date aujourd’hui?

Welke datum zijn we vandaag?

Il est quelle heure?

Hoe laat is het?

Quand allons-nous faire une interro sur…?

Wanneer gaan we een toets maken over…?

Pour quand est-ce que nous devons faire ce devoir?

Tegen wanneer moeten we die huistaak maken?

Quand / comment faut-il remettre le devoir?

Wanneer / hoe moeten we de taak indienen?

Vous avez déjà corrigé les tests?

Heeft u de toetsen al verbeterd?

Qu’est-ce qu’on doit étudier?

Wat moet men studeren?

Cela se trouve à quelle page?

Op welke pagina staat dat?

Le dernier cours, j’étais absent(e). Avez-vous encore une photocopie?

Ik was de laatste les afwezig. Heeft u nog een kopie?

Quand est-ce que je dois rattraper cette interro?

Wanneer moet ik die toets inhalen?

Où se trouve l’aperçu de la matière pour l’examen?

Waar bevindt zich het leerstofoverzicht voor het examen?

Je ne me sens pas bien.

Ik voel me niet goed.

Je peux sortir un instant?

Mag ik even naar buiten gaan?

Je peux aller au secrétariat?

Mag ik naar het secretariaat gaan?

Je peux aller aux toilettes, s’il vous plaît?

Mag ik naar het toilet? aub?

J’ai oublié mon livre. Je peux aller le chercher dans mon casier?

Ik ben mijn boek vergeten. Mag ik het gaan halen (zoeken) in mijn kluisje?

J’ai oublié mes affaires. Je peux m’asseoir à côté de … pour pouvoir suivre le cours?

Ik ben mijn spullen vergeten. Mag ik naast … gaan zitten om de les te kunnen volgen?

Il fait chaud ici. Je peux ouvrir une fenêtre?

Het is hier warm. Mag ik een raam openen?

Il fait froid. Je peux fermer la fenêtre?

Het is koud. Mag ik het raam sluiten?

Je peux demander un/une … à …?

Mag ik een … vragen aan …?

Je peux emprunter un/une … de …?

Mag ik een … ontlenen van …?

Je peux jeter quelque chose à la poubelle?

Mag ik iets in de vuilbak smijten?

Je peux remplir ma bouteille / ma gourde?

Mag ik mijn fles / mijn drinkfles opvullen?

Je suis en retard, excusez-moi!

Ik ben te laat, mijn excuses!

(Je suis) désolé(e) d’être en retard!

Het spijt me dat ik te laat ben!

Ja suis en retard parce que …

Ik ben te laat want …

J’ai raté mon bus / mon train.

Ik heb mijn bus / trein gemist.

Mon train avait du retard.

Mijn trein had vertraging.

J’avais un pneu crevé.

Ik had een platte band.

Mon scooter / la voiture est tombé(e) en panne.

Mijn bromfiets / wagen was defect.

Il y a avait un bouchon / un embouteillage.

Er was file.

J’ai oublié de mettre mon réveil.

Ik ben mijn wekker vergeten te zetten.

Je n’ai pas entendu mon réveil.

Ik heb mijn wekker niet gehoord.

Je me suis levé(e) trop tard.

Ik ben te laat opgestaan.

J’ai oublié mon devoir / mes feuilles à la maison, chez ma mère/mon père/mes grands-parents.

Ik ben mijn taak / blaadjes vergeten thuis, bij mijn mama/papa/grootouders.

Mon imprimante ne marche plus / est en panne / ne fonctionnait pas.

Mijn printer werkt niet meer / is defect / werkte niet.

Il n’y avait plus d’encre dans mon imprimante.

Er was geen inkt meer in mijn printer.

Avez-vous éteint votre portable (m.) / smartphone (m.)?

Heb je je gsm / telefoon / smartphone uitgezet?

Il faut mettre votre portable en mode silencieux.

Men moet zijn gsm in stiltemodus zetten.

Ce n’est pas le moment d’envoyer / de lire vos textos / sms (m.) / messages (m.)!

Dit is niet het moment om je berichten te versturen / lezen!

Asseyez-vous.

Ga zitten.

Assieds-toi convenablement.

Ga degelijk zitten.

Retourne à ta place.

Ga terug naar je plaats.

Prenez votre classeur / cahier d’activités / livre / une feuille.

Neem jullie map / werkboek / boek / een blaadje.

Tu voudrais bien allumer / éteindre les lumières?

Zou je de lichten willen aandoen / uitdoen?

Tu veux ouvrir / fermer la fênetre / la porte, s.t.p.?

Wil je het raam / de deur openen / sluiten ajb?

Tu viens au tableau?

Kom je naar het bord?

Il faut téléverser le devoir / mettre le devoir dans la zone de transfer.

Jullie moeten de huistaak uploaden in de uploadzone.

Vous pouvez faire des exercices en ligne.

Jullie kunnen online oefeningen maken.

Tu veux distribuer les feuilles?

Wil je de blaadjes uitdelen?

Tu veux ramasser les feuilles?

Wil je de blaadjes ophalen?

Tout le monde est prêt?

Is iedereen klaar?

Il y a un(e) volontaire?

Is er een vrijwilliger?

Levez le doigt / la main svp!

Vinger of hand in de lucht steken aub!

Parlez moins fort!

Spreek minder luid!

Il faut chuchoter.

Men moet fluisteren.

Il ne faut pas souffler la réponse.

Men mag het antwoord niet influisteren.

Ne triches pas!

Speel niet vals!

Enlève tes écouteurs / ton casque / ta capuche stp.

Doe je oortjes / helm (of hoofdtelefoon) / kap af ajb.

Range ton portable ou je le confisque.

Steek je gsm weg of ik neem het in beslag.

Arrêtez de vous plaindre / de râler.

Stop met klagen.

Attention, premier avertissement (masc).

Opletten, eerste waarschuwing.

Silence! Vous faites trop de bruit / de boucan!

Stilte! Jullie maken teveel lawaai!

Tais-toi! / Taisez-vous!

Zwijg!

J’en ai assez / marre = j’en ai ras le bol!

Ik heb er genoeg van!

Ça suffit (maintenant)!

Het is genoeg (nu)!

Vous exagérez!

Vous dépassez les bornes / les limites!

Jullie overdrijven!

Vous m’agacez / vous m’énervez.

Jullie ergeren mij.

Dehors!

Buiten!

Va travailler dans le couloir!

Ga in de gang werken!

Tu as une heure de colle!

Je hebt een uur nablijven / strafstudie!