Studied by 1 person
l’ail
knoflook
un amuse-gueule
een hapje
un blanc d’œuf
een eiwit
un citron
een citroen
un concombre
een komkommer
la farine
de bloem, het meel
une framboise
een framboos
le fromage
de kaas
un glaçon
een ijsblokje
une gousse d’ail
een knoflookteentje
l’huile (d’olive)
de (olijf) olie
le jambon
de ham
un jaune d’œuf
een eigeel
la laitue
de sla
la menthe
de munt
un mocktail
een mocktail
la moutarde
de mosterd
un ognon (rouge)
een (rode) ui
un œuf
een ei
une paille
een rietje
une pâte (à pizza)
een (pizza) deeg
le poivre
de peper
une recette
een recept
un sachet (de chips)
een zakje (chips)
le saumon fumé
de gerookte zalm
le sel
het zout
une tomate
een tomaat
une tranche
een snee (tje)
un wrap
een wrap
frais/fraiche
vers, fris
ajouter
toevoegen
couper
snijden
cuire
bakken
laver
wassen
mélanger
mengen
poivrer
met peper bestrooien
préchauffer
voorverwarmen
saler
met zout bestrooien
tartiner
smeren
verser
gieten
Note 
Flashcard (51)