mm begrippen klas 2 toetsweek 1

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
0.0(0)
full-widthCall Kai
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
GameKnowt Play
Card Sorting

1/27

encourage image

There's no tags or description

Looks like no tags are added yet.

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

28 Terms

1
New cards

de genocide

Systematische uitroeiing van een heel volk. In de Tweede Wereldoorlog pleegden de nazi’s genocide op het Joodse volk.

2
New cards

de natuurlijke bevolkingsgroei

Verandering van het bevolkingsaantal door geboorte en sterfte. De natuurlijke bevolkingsgroei is afgenomen sinds er per gezin gemiddeld minder kinderen zijn.

3
New cards

de regent

Een rijke burger die in het bestuur van een stad of een land zit. In de zeventiende eeuw werd Amsterdam bestuurd door regenten.

4
New cards

de sociale bevolkingsgroei

Verandering van het bevolkingsaantal door verhuizen. De sociale bevolkingsgroei in Holland en Zeeland nam toe, toen veel inwoners van Antwerpen naar deze gewesten vluchtten.

5
New cards

het aandeel

Bewijs dat je mede-eigenaar bent van een naamloze vennootschap, van een bedrijf. De VOC gaf als eerste onderneming aandelen uit om geld bij elkaar te brengen.

6
New cards

het monopolie

Alleenrecht op de handel in een bepaald product. Als twee postbedrijven samengaan en er nog maar één postbedrijf in Nederland is, heeft dat het monopolie op het bezorgen van post.

7
New cards

het vertrekoverschot

Als uit een gebied meer mensen vertrekken dan zich in dat gebied vestigen. In de jaren na de Tweede Wereldoorlog had Nederland een vertrekoverschot. Veel mensen emigreerden naar Canada.

8
New cards

het vestigingsoverschot

Als zich in een gebied meer mensen vestigen dan er uit dat gebied vertrekken. In 2017 kwamen er 234.857 personen in Nederland wonen en er vertrokken 154.292 mensen naar het buitenland. Dat is een vestigingsoverschot.

9
New cards

de driehoekshandel

Handel in de zeventiende eeuw tussen Europa, Afrika en Amerika. Tijdens de driehoekshandel gingen wapens naar Afrika, slaven naar Amerika en tabak en suiker naar Europa.

10
New cards

de passaat

Oostenwind die het hele jaar in de richting van de evenaar waait. Met de passaat voeren de zeilschepen vol slaven met de wind in de rug van Afrika naar Amerika. Daarom heet het ook wel tradewind of handelswind.

11
New cards

de plantage

Groot landbouwbedrijf dat één gewas verbouwt. Op de katoen- en tabaksplantages in Amerika werkten veel slaven onder slechte omstandigheden.

12
New cards

het hogedrukgebied

Plaats waar relatief koude lucht daalt en de luchtdruk daardoor hoog is. In een hogedrukgebied is het vaak mooi weer.

13
New cards

het lagedrukgebied

Plaats waar relatief warme lucht opstijgt en de luchtdruk daardoor laag is. In een lagedrukgebied regent het vaak.

14
New cards

de absolute afstand

Werkelijke afstand in kilometers. De absolute afstand tussen je huis en de school blijft altijd gelijk.

15
New cards

de afzetmarkt

Gebied waar een bedrijf zijn producten en diensten verkoopt. De afzetmarkt voor videospelletjes is in Afrika minder groot dan in de Verenigde Staten.

16
New cards

de container

Grote stalen kist met vaste afmetingen voor het vervoer van goederen. Door het gebruik van containers is het makkelijker geworden om veel goederen in een keer te vervoeren.

17
New cards

de locatiefactor

Reden voor een bedrijf om zich op een bepaalde plaats te vestigen. Als de belastingen laag zijn en de bevolking goed is opgeleid, zal dat bedrijf besluiten om zich in dat land te vestigen.

18
New cards

de milieuheffing

Extra belasting die bedrijven moeten betalen, als ze het milieu vervuilen. Door de milieuheffing worden de producten duurder.

19
New cards

de relatieve afstand

Afstand in tijd, hoelang je erover doet om de afstand af te leggen. De relatieve afstand tussen je huis en de school zal kleiner worden, als je met een elektrische fiets gaat.

20
New cards

het bruto nationaal product (bnp)

Geldbedrag dat aangeeft hoeveel er door de totale bevolking van een land wordt verdiend of de waarde van alles wat in een jaar wordt geproduceerd. Om de economie van landen te vergelijken, kun je naar het bnp kijken.

21
New cards

de concurrentie

Strijd tussen bedrijven om een goede positie op de markt te krijgen en veel consumenten aan zich te binden. De concurrentie tussen supermarkten in Nederland is groot, want als bij de een de chips in de reclame is, is dat de volgende dag bij de ander ook zo.

22
New cards

de consument

Iemand die goederen en diensten koopt. De consumentenbond test allerlei producten op prijs en kwaliteit, zodat de consument weet of producten goed zijn.

23
New cards

de dienst

Niet-tastbaar product waar mensen behoefte aan hebben en geld voor willen betalen. De ober die jou een glas cola brengt, verleent een dienst.

24
New cards

de belasting

Geld dat werkgevers en werknemers betalen aan de overheid. De overheid betaalt daarmee allerlei overheidsdiensten. Mijn moeder klaagt vaak dat zij veel belasting moet betalen. Ik vertel haar dan dat van haar belastinggeld mijn school wordt betaald en dat ik daarom niet de hele dag thuis rondhang.

25
New cards

de werkgever

Iemand die andere mensen in dienst heeft om het werk te doen. Mijn buurvrouw is directeur van een taxibedrijf. Zij is werkgever van veertig chauffeurs.

26
New cards

de werknemer

Iemand die werkt voor een organisatie of een bedrijf. Mijn buurman werkt voor Philips. Hij is daar werknemer.

27
New cards

dunbevolkt

Weinig inwoners per vierkante kilometer. De steppe van Kazachstan is dunbevolkt, dorpen liggen ver uit elkaar en er wonen maar een paar gezinnen.

28
New cards