Kaarten: duits woordjes deel 2 | Quizlet
Learn
Practice Test
Spaced Repetition
Match
Flashcards1/97
There's no tags or description
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
98 Terms
die Stimmung
de stemming
der Spaß
het plezier
die Geschichte
de geschiedenis
die Tradition
de traditie
das Gebäude
het gebouw
vor kurzem
voor kort, onlangs
fertig
klaar, af
fertigstellen
afmaken, voltooien
stürzen
vallen
der Sturz
de val
einzigartig
uniek
gleichzeitig
gelijktijdig
berücksichtigen
rekening houden met
die Berücksichtigung
de inachtneming
die Landschaft
het landschap
sich (er)freuen
zich verheugen
das Hobby
de hobby
beschäftigen
bezighouden, tewerkstellen
das Klavier
de piano
träumen
dromen
der Traum
de droom
hassen
haten
der Hass
de haat
der Unterschied
het verschil
unterschiedlich
verschillend
das Taschengeld
het zakgeld
einschalten
inschakelen, aanzetten
abschalten
uitschakelen, zich ontspannen
forschen
onderzoeken
die Forschung
het onderzoek
im Durchschnitt
gemiddeld
die Leidenschaft
de passie
nähen
naaien
die Klamotten
de kleren
das Handy
de gsm
der Witz
de grap
witzig
grappig
der Alltag
het dagelijks leven
pflegen
onderhouden, beoefenen
ausreichen(d)
voldoende (zijn)
ändern
veranderen
die Änderung
de verandering
Ich bin viel beschäftigt mit Musik. / Ich beschäftige mich viel mit Musik.
Ik ben veel met muziek bezig.
Ich hasse meine Klavierstunden.
Ik haat mijn pianolessen.
Ich träume von einem Urlaub in Alaska.
Ik droom van een vakantie in Alaska.
Meine Leidenschaft ist Nähen.
Mijn passie is naaien.
Ich treibe am liebsten Sport.
Ik beoefen het liefste sport.
Abends sehe ich fern / sehe ich Videofilme.
's Avonds kijk ik tv / naar videofilms.
Ich verdiene Taschengeld.
Ik verdien zakgeld.
Ich jobbe.
Ik heb een vakantiebaantje.
Ich habe viele Freunde.
Ik heb vele vrienden.
Ich surfe durchs Internet.
Ik surf op het internet.
planen
plannen
der Plan
het plan
(sich) langweilen
(zich) vervelen
die Langeweile
de verveling
dennoch
toch
genügen
volstaan
genügend
genoeg
tätig
actief, werkzaam
die Tätigkeit
de bezigheid
das Gelände
het terrein
malen
schilderen
der Maler
de schilder
die Malerei
de schilderkunst, het schilderwerk
malerisch
schilderachtig
das Gemälde
het schilderij
das Bild
de foto
sammeln
verzamelen
der Sammler
de verzamelaar
auftreten
optreden
der Auftritt
het optreden
das Märchen
het sprookje
eröffnen
openen
die Eröffnung
de opening
die Tasche
de tas, de zak
die Kirche
de kerk
Wollen wir heute Abend ins Kino gehen?
Zullen we vanavond naar de bioscoop gaan?
Ich weiß nicht.
Ik weet het niet.
Ja, toll!
Ja, fijn!
Nein, lieber nicht.
Neen, liever niet.
Möchtest du morgen ausgehen?
Zou je morgen willen uitgaan?
vielleicht
misschien
Das geht leider nicht.
Dat gaat jammer genoeg niet.
Kommst du mit in die Disko?
Kom je mee naar de discotheek?
Ich will 's mir noch mal überlegen.
Ik wil er nog eens over nadenken.
Ja, gern.
Ja, graag.
Tut mir Leid.
Het spijt me.
Hast du Lust, tanzen zu gehen?
Heb je zin om te gaan dansen?
warm
warm
die Wärme
de warmte
der Sand
het zand
sich eignen für/zu
geschikt zijn voor
geeignet sein
geschikt zijn voor
der Zweck
het doel, de zin
schlimm
erg
aufheben
oprapen, opheffen
das Brett
de plank
Note 
Flashcards (187)