1/24
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Persoonlijkheidsontwikkeling
de continuïteiten, consistenties and stabiliteit van mensen over de tijd en de manieren van hoe mensen over de tijd veranderen
temperament
Aangeboren, relatief stabiele emotionele en gedragsmatige reacties.
Komt vroeg tot uiting, heeft een neurobiologische basis en vormt de kern van latere persoonlijkheid.
→ Dimensies: emotie, activiteit, aandacht, zelfregulatie.
Verschil tussen temperament en persoonlijkheid
Temperament: het is de basispersoonlijkheid, biologisch, geen denken of zelfbeeld.
Persoonlijkheid: breder, omvat ook zelfconcept, attitudes en denken.
Beide zijn deels genetisch en ontwikkelen zich.
Mary Rothbart’s definitie
▪ Constitutionele verschillen in reactiviteit en zelfregulatie
▪ Reactiviteit: prikkelbaarheid van emotionele, fysiologische en gedragsmatige systemen
▪ Zelfregulatie: processen die de reactiviteit reguleren, zoals aandacht en bewuste controle
transactioneel model van ontwikkeling
Kind en omgeving beïnvloeden elkaar voortdurend.
→ Kind selecteert, manipuleert, en roept reacties op uit omgeving.
→ Ouders (sensitiviteit) zijn belangrijke beïnvloeders.
→ Genetische aanleg zorgt voor stabiliteit.
processen die de ontwikkeling van persoonlijkheid beïnvloeden
-biologische rijping
-interactie met de buitenwereld
Factoren die ontwikkeling persoonlijkheid beïnvloeden
Blootstelling aan verschillende leefomstandigheden> Armoede, Gewelddadige buurt, Extreem klimaat, Culturele denkbeelden
Blootstelling aan verschillende levensgebeurtenissen> Schokkende gebeurtenissen
Gen-omgevingsinteractie
Impact van de omgeving is juist afhankelijk van de aanleg/temperament/persoonlijkheid van het kind. Vanuit de aanleg is er ook verschil in perceptie van de buitenwereld. Dit kan je zien als een proces dat gerelateerd is aan gevoeligheid voor omgevingsinvloeden. Wat neem je waar en hoe interpreteer je het?
Relatieve stabiliteit
Verhouding tot anderen blijft gelijk over tijd.
Bijv. wie als kind extravert is, blijft dat relatief ook als volwassene.
Zoals je ziet lopen de lijnen van de verschillende personen niet parallel aan elkaar, ze ontwikkelen zich allemaal heel anders. Dit betekent dat de relatieve stabiliteit van deze persoonlijkheid erg laag is.
hoe ziet relatieve stabiliteit eruit in verhouding met de y-as?
Als je een correlatie op de y-as ziet weet je dat je te maken hebt met relatieve stabiliteit van een persoonlijkheidskenmerk.
Hier kan je bijv. zien dat er een piek is van relatieve stabiliteit bij 40 tot 60 jaar. Behalve bij conscientieusheid
absolute stabiliteit
Persoonlijkheidsniveau blijft exact gelijk over tijd.
Bijv. iemand scoort altijd een 7 op neuroticisme.
Je moet weten dat voor absolute relativiteit bij neurotisicme een sekseverschil is. Dit kan je bijvoorbeeld zien het feit dat vrouwen steeds meer angst ervaren.
Openheid, vriendelijkheid en conscientieusheid zijn redelijk gelijk, bij mannen en vrouwen een dip in de adolescentie en daarna gaat het geleidelijk omhoog.
Eysenck’s PEN-model
Drie onafhankelijke dimensies van persoonlijkheid:
Psychoticisme: impulsief, agressief, weinig empathie
o Minder goed gedefinieerd dan E en N; meer controversieel
o Verwant aan lage empathie, antisociaal gedrag
Extraversie: sociaal, energiek, prikkelzoekend
Neuroticisme: emotioneel instabiel, angstig
→ Gebaseerd op biologie en erfelijkheid
Onderbouwing PEN-model
Eysenck gebruikte:
Factoranalyse
Criteriumanalyse
Afhankelijkheid dimensies
Erfelijkheid > stabiiliteit over culturen, individuele stabiliteit & tweelingonderzoek
→ Psychoticisme bleek minder erfelijk en minder stabiel
Biologische correlaten
N → limbisch systeem, serotonine
E → hersenactivatie, dopamine
P → weinig bewijs, minder biologisch onderbouwd
relatie met gedragskenmerken
domeinen waar de relatie tussen persoonlijkheidstrekken en biologisch zichtbaar is
Sport: extraversie → uitdaging zoeken
Seksualiteit: P hoog → onpersoonlijke relaties, E hoog → gevarieerd leven en eerder actief, N hoog → piekert veel en vermijd
Criminaliteit: P hoog → verhoogd risico antisociaal gedrag, E hoog → gevoeliger voor beloning N hoog → gevoelig voor straf
Kunst/humor: E hoog → expressief en sociale grappen, E laag → rust en traditioneel droge humor
onderzoek naar de mensen die de mount Everets beklimmen (2003)
> Hoog op extraversie: zoeken extreme uitdaging
> Laag op neuroticisme: minder snel angstig, beter bestand tegen stress
Kwaliteit van de theorie
Criteriumanalyse bij Eysenck
Beoordeelt of traits echt gedrag kunnen verklaren/voorspellen.
Bijv.: zijn traits stabiel, erfelijk en normaal verdeeld in de populatie?
Gray’s BIS-BAS-FFFS model
BAS: beloningsgevoelig, dopamine, toenadering → extraversie
BIS: strafgevoelig, serotonine, angst → neuroticisme
FFFS: paniek, vermijding → fight/flight/freeze-reactie
BIS en BAS conflict
Als beloning > straf → BAS wordt geactiveerd
Als straf > beloning → FFFS wordt geactiveerd
→ BIS reguleert de afweging
Sensation seeking (Zuckerman)
Behoefte aan prikkels; snel verveeld.
→ Lage MAO → minder afbraak neurotransmitters → meer prikkelgevoelig.
Subtypes: thrill seeking, experience seeking, disinhibition, boredom susceptibility.
Sensation seeking (Zuckerman, 1965)
▪ Gerichtheid op activatie van je zenuwstelsel
▪ Je hebt meer stimulatie nodig om tot je optimale activatie/prestatie te komen
▪ Je kan niet goed tegen weinig prikkels
▪ Er was onderzoek naar sensorische deprivatie (onderzoek naar wat er met mensen gebeurd als er nul prikkels zijn), mensen beginnen te hallucineren, in zichzelf te praten
Hieruit kwam dat alle mensen sensation seeking hebben, maar niet in dezelfde mate
monoamine oxidase (MAO)
enzym dat neurotransmitters afbreekt
Lage MAO: neurotransmitters worden langzamer afgebroken → verhoogde prikkelgevoeligheid → meer sensation seeking
Hoge MAO: te snelle afbraak → weinig stimulatie → lage prikkelgevoeligheid
relatie tussen sensation seeking en de Big five
Hoog sensation seeking →
Hoger op extraversie (r = .34)
Hoger op openheid (r = .37)
Tridimensioneel persoonlijkheidsmodel (Cloninger, 1986)