NDL 4

French Vocabulary Flashcards

Passer (chez qlq'un)

Langskomen

Payer

Betalen

Perdre

Kwijtraken

Prouver

Bewijzen

Emprunter

Lenen

Prêter

Uitlenen

Profiter de

Genieten van

Proposer

Voorstellen

Prendre soin de

Zorgen voor

Prendre parti

Partij kiezen

Préparer

Voorbereiden, Bereiden

Partager

Delen

Participer

Deelnemen

Pleurer

Huilen

Polluer

Vervuilen

Mettre

Zetten

Passer du temps

Doorbrengen

Pousser

Duwen

Par exemple

Bijvoorbeeld

Entre autres

Onder andere

Particulier

Bijzonder

Perdu

Verdwaald

Patient

Geduldig

Pauvre

Arm

Pratique

Handig

Présent

Aanwezig

Puni

Gestraft

Propre (à soi)

Eigen

Partout

Overal

Peu

Weinig

Peut-être

Misschien

Plusieurs

Meerdere

Possible

Mogelijk

Personne

Niemand

Presque

Bijna

Pas vraiment

Niet echt

Pendant

Terwijl

Pendant des heures

Urenlang

Peu importe

Om het even

Pour la première fois

Voor het eerst

Pour soi-même

Voor zichzelf

Premiers secours en cas d'accident (PSE)

Eerste Hulp Bij Ongevallen (EHBO)

Un petit moment

Eventjes

La question

De vraag

Quitter un lieu

Verlaten

Quand même

Toch

Quotidiennement

Dagelijks

Que se passe-t-il ?

Wat is er aan de hand?

Quel genre de

Wat voor een

Quelqu'un

Iemand

Quelqu'un d'autre

Iemand anders

Quelques

Enkele

Remarquable

Opvallend

Réussi

Geslaagd

Riche

Rijk

Responsable

Verantwoordelijk

Rester éveillé à cause de

Wakker liggen van

Après coup

Achteraf

Le sauveur

De redder

Les soins

De zorgen

S'ennuyer

Zich vervelen

S'habituer

Gewoon worden

S'inquiéter de

Zich zorgen maken over

Savoir

Weten

Se changer

Zich omkleden

Se demander

Zich afvragen

Se dépêcher

Zich haasten

Se déguiser

Zich verkleden

Se disputer

Ruzie maken

Se fâcher

Zich boos maken

Se moquer

Uitlachen

Se noyer

Verdrinken

Se perdre

Verdwalen

Se plaindre

Zeuren

Se préparer

Zich voorbereiden

Se faire remarquer

Opvallen

Se reposer

Rusten

Se ronger les ongles

Op je nagels bijten

Se sentir

Zich voelen

Le délégué de la classe

De klassenvertegenwoordiger

Raconter

Vertellen

Raconter des ragots

Roddelen

Ramasser

Oprapen

Recommencer

Herbeginnen

Reconnaître

Herkennen

Récupérer

Terugkrijgen

Redoubler

Blijven zitten

Réfléchir

Nadenken

Refuser

Weigeren

Regarder autour de soi

Rondkijken

Rejeter

Afwijzen

Relier

Verbinden

Remarquer

Merken

Rembourser

Terugbetalen

Heurter/frapper

Treffen

Réparer

Herstellen

Répéter

Herhalen

Supprimer

Verwijderen

Résoudre

Oplossen

Retrouver

Terugvinden