woordjes didactiek Frans

Aan het werk!

Au travail!

Allemaal opgelet

Je demande toute votre attention! Attention tout le monde!

Een beetje stilte, aub

Un peu de silence, svp

Ga zitten!

Assieds-toi / Asseyez-vous

Haal je spullen in stilte uit!

Sorts ton matériel/ tes affaires en silence !

Haal jullie spullen in stilte uit!

Sortez votre matériel/ vos affaires en silence!

Is iedereen klaar?

Tout le monde est prêt?

Kom binnen!

Entre/ Entrez!

De volgende!

Au suivant!

Is er een vrijwilliger?

Il y a un volontaire?

Is iedereen klaar?

Tout le monde a terminé/fini?

Kijk naar het bord/het scherm

Regarde/Regardez le tableau/ l’écran.

Lees de tekst.

Lis/lisez le texte.

Luister naar de CD.

Ecoute/écoutez le CD.

Neem je/jullie boek op pagina 12.

Prends ton/ Prenez votre livre à la page 12.

Om beurten.

A tout de rôle.

Open je/jullie boek op pagina 12.

Ouvre ton/ Ouvrez votre livre à la page 12.

Schrijf op het bord.

Ecris/ écrivez au tableau.

Schrijf op in je oefenschrift.

Ecris dan ton/ Ecrivez dans votre cahier d’exercices!

Steek je vinger op!

Lève le doigt! Levez le doigt!

We gaan corrigeren.

On va corriger.

Wie is aan de beurt?

C’est le tour de qui? C’est à qui le tour?

X, veeg het bord uit!

X, efface le tableau!

Zeg na!

Répète / Répétez!

Zijn er vrijwilligers?

Il y a des volontaires?

Jullie werken alleen/per twee/ in groep.

Vous travaillez seuls/ à deux / en groupe.

Ga per twee zitten.

Mettez-vous par deux.

Doe met zijn tweeën …

A deux, faites …

Maak groepjes van vier!

Formez des groupes de quatre personnes!

Vraag je buurman om hulp.

Demande de l’aide de ton voisin!

Doe de deur/ het raam/ het gordijn dicht!

Ferme/Fermez la porte/ la fenêtre / le rideau!

Kom naar het bord.

Viens/venez au tableau!

Er wordt aan de deur geklopt.

On frappe à la porte.

Ik zet de verwarming aan.

J’allume le radiateur/ le chauffage.

Hier! Pak aan!

Tiens! Tenez!

Boeken dicht!

Ferme tes livres! Fermez vos livres!

De bel gaat zo.

Ca va sonner.

Het is bijna tijd.

Il est presque temps/ C’est presque l’heure.

Ruim jullie spullen op!

Range tes affaires/ Rangez vos affaires!

Léon, haal de blaadjes op!

Léon, ramasse les copies!

De afwezigheden

les absents

Marianne is er niet.

Marianne n’est pas là.

Hoe is het met Marianne?

Et Marianne, comment va-t-elle?

Hou op met praten/kletsen.

Arrête/ Arrêtez de parler/bavarder.

Jullie maken echt te veel lawaai.

Vous faites vraiment trop de bruit.

Ik wil niets meer horen.

Je ne veux plus rien entendre.

Ik wil niets meer horen.

je ne veux plus rien entendre.

Rustig aan, jullie twee!

Du calme, vous deux!

Wil je je pet uitdoen?

Veux-tu enlever ta casquette?

Je kunt naar je plaats teruggaan.

Tu peux retourner à ta place.

Jullie kunnen terug naar jullie plaats gaan.

Vous pouvez retourner à votre place.

Er wordt niet gespiekt/ingefluisterd!

On ne triche / souffle pas!

Geen sprake van!

Pas question!

Ik heb mijn spullen niet bij me.

J’ai oublié mes affaires.

Ik voel me niet goed.

je ne me sens pas bien.

Schuif een beetje op.

Pousse-toi un peu/ Poussez-vous un peu!

Doe maar.

Vas-y/ Allez-y.

Ik kan er niets aan doen.

Je n’y peux rien.

Ik begin/beëindig de les met een spelletje.

Je commence/finis la leçon par un petit jeu.

Wat was het ook alweer?

C’était quoi déjà?

Wat wil je daarmee zeggen?

Qu’est-ce que tu veux dire par là?

Ik ben het helemaal met je eens.

Je suis tou à fait d’accord avec toi.

Ik ben ervoor/ ik ben ertegen.

Je suis pour/ je suis contre.

Ik heb daarover geen mening.

Je n’ai pas d’opinion là-dessus.

Er is een voordeel en een nadeel.

Il y a un avantage et un désavantage/ un inconvénient.

Is het duidelijk voor iedereen?

C’est clair pour tout le monde?

Iedereen dient zijn huiswerk in.

Tout le monde remet son devoir.

Er staan punten op die test.

Ce test sera noté.

Kan je me je potlood lenen?

Peux-tu me prêter ton crayon?

Ik heb hulp nodig.

J’ai besoin d’aide.

Dat zullen we klassikaal doen.

Nous le ferons tous ensemble.

We corrigeren die oefening klassikaal.

Nous corrigeons cet exercice avac toute la classe.

De tekst handelt over …

le texte parle de …

De tekst gaat over …

Dans le texte, il s’agit de …

Bovenaan/onderaan de bladzijde

En haut de la page, en bas de la page.

Op de eeste regel

A la première ligne.

Waarover gaat het in grote lijnen?

De quoi s’agit-il en général?

Lees de eerste alinea hardop.

Lis/Lisez le premier alinéa à haute voix.

De tekst bestaat uit twee delen.

Le texte se compose de deux parties.

Zijn de beweringen waar of vals?

Les affirmations sont-elles vraies ou fausses?

Een stadplan of een advertentie?

un plan de ville ou une annonce?

Welke afbeelding past het best bij de alinea/ paragraaf / tekst?

Quelle image correspond le mieuw à l’alinéa/ au paragraphe/ au texte?

Hang het woord aan het bord, bij (naast, boven, onder) de juiste tekening.

Mets/Mettez le mot au tableau, près du (à côté du, au-dessus du, au-dessous du) bon dessin.

Schrijf met een potlood.

Ecris/ Ecrivez au crayon.

Schrijf groter.

Ecris/Ecrivez plus grand.

Schrijf netjes

Ecris/Ecrivez proprement/correctement

Schrijf die eigennaam met een hoofdletter.

Mets/Mettez une majuscule à ce pronom.

Je hebt veel spelfouten gemaakt/begaan.

Tu as fait/commis beaucoup de fautes d’orthographe.

Schrijf in het klas/ in het net.

Ecris/Ecrivez, au brouillon/au net.

Ik ga het geluid harder zetten.

Je vais mettre le son plus fort.

Kan iedereen het goed horen?

tout le monde l’entend bien?

Waar praat men over?

De quoi parle-t-on?

Waar speelt het verhaal zich af?

Ou l’histoire se passe-t-elle?

Kruis het goede antwoord aan.

Coche/Cochez la bonne réponse.

Lees eerst de vragen.

Lis/Lisez d’abord les questions.

Bekijk eest die afbeelding.

regarde/Regardez d’abord cette image.

Doorstreep de woorden die je niet gehoord hebt.

Barre les mots que tu n’as pas entendus.

Doorstreep de woorden die jullie niet hebben gehoord.

Barrez les mots que vous n’avez pas entendus.

Zet ze in de goede volgorde.

Mets-les/ Mettez-les dans le bon ordre.

alfabetisch geordend

être rangé(e)(s) par ordre alphabétique