1/72
Flashcards de vocabulaire pour aider à étudier le français et le néerlandais.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
le bénévole
de vrijwilliger, de vrijwilligster
la compétence
de competentie, de bekwaamheid
le cours de langue
de taalles, -cursus
le départ
het vertrek
la difficulté
de moeilijkheid
l’étranger (m), l’étrangère (f)
de buitenlander, de vreemdeling
la formation
de opleiding
l’habitude (f)
de gewoonte
le logement
het logement, het verblijf
le renseignement
de inlichting
le séjour
het verblijf
le stage
de stage
le tour du monde
de wereldreis
abordable
betaalbaar
délicieux, délicieuse
verrukkelijk
inattendu(e)
onverwacht
inoubliable
onvergetelijk
tolérant(e)
verdraagzaam
atterrir
landen
avoir du stress
stress hebben
avoir peur (de)
schrik hebben (van), bang zijn (voor)
développer
ontwikkelen
loger
logeren, overnachten
parler couramment
vloeiend praten
participer à
deelnemen aan
se débrouiller
zich uit de slag trekken
se perdre
verloren lopen, verdwalen
s’intéresser à
geïnteresseerd zijn in, interesse hebben
soutenir
(onder)steunen, bijstaan
à l’étranger
in het buitenland
la coutume
de gewoonte, het gebruik
l’échange (m)
de uitwisseling
l’esprit d’équipe (m)
de teamgeest
la famille d’accueil
het gastgezin
l’itinéraire (m)
de reisweg
la notion
de notie
le participant, la participante
de deelnemer, de deelneemster
les préparatifs (m)
de voorbereidingen
le programme d’échange
het uitwisselingsprogramma
le trajet
het traject
le visa
het visum
financier, financière
financieel
humanitaire
humanitair
typique de
typisch voor
séjourner
verblijven
se renseigner
inlichtingen inwinnen
dans les environs
in de omgeving, in de buurt
l’expérience (f)
de ervaring
la maîtrise
de beheersing, de bekwaamheid
l’opportunité (f)
de gelegenheid, de kans
le progrès
de vooruitgang
autonome
onafhankelijk, zelfstandig
confiant(e)
zelfverzekerd
enrichissant(e)
verrijkend
mature
volwassen, rijp
améliorer
verbeteren (van kwaliteit)
conseiller
aanraden, adviseren
devenir
worden (autonoom, enz.)
être attiré(e) par
aangetrokken worden door
faire connaissance avec
kennismaken met
maîtriser
beheersen
progresser
vooruitgaan
recommander
aanraden, aanbevelen
s’épanouir
zich ontplooien
l’aventurier, l’aventurière
de avonturier, de avonturierster
le défi
de uitdaging
le désavantage
het nadeel
l’objectif (m)
het doel
le préjugé
het vooroordeel
inquiétant(e)
zorgwekkend, verontrustend
faire face à
het hoofd bieden aan
s’habituer à
wennen aan
s’intégrer (à)
zich integreren (in)