Dutch U1

mÿn

my

naam

name

Ik

I

welkom (in)

welcome (to)

good morning

goedemorgen

everyone

allemaal

course

de cursus

the

de

Dutch

Nederlands

am

ben (zijn)

and

en

your (plural)

jullie

teacher

de docent

teachers

docenten (docent)

you (singular)

jÿ

have

hebben

two

twee

other

andere

is

is (zijn)

he

hÿ

teaches

geeft les (lesgeven)

days

dagen (de dag)

three

drie

we

wÿ

begin/start

beginnen

with

met

get to know

kennismaken

who

wie

are

ben

you

jÿ

what

wat

your (singular)

jouw

day

dag

your (singular)

jÿ

first name

de voornaam

surname

de achternaam

from

uit

which

welk

country

het land

England

Engeland

come

kom (komen)

neighbour

de buurman

of

van

how

hoe

what’s your name?

hoe heet jÿ?

is called

heet (heten)

where… from

waar … vandaan

where

waar

China

China

live

woon (wonen)

now

nu

address

het adres

number

het nummer

answer

het antwoord

no

nee

postal code

de postcode

you

u

miss / mrs

mevrouw

live

woont (wonen)

also

ook

in

in

call (say)

zeg (zeggen)

but (just)

maar

for friendliness, usually not translatd

hoor

yes

ja

here

hier

already

al

twenty

twintig

year

het jaar

go on (continue)

gaan verder (verdergaan)

lesson

de les

has

heeft (hebben)

everyone

iedereen

book

het boek

the

het/de

text

de tekst

one

één

on

op

page

de bladzijde

eight

acht

listen

luisteren

to

naar

read

lezen

stop

stoppen

for a moment

even

it is

het is

break

de pauze

see you later

tot straks

soon/later

straks

Rusia

Rusland

India

India

Luxemburgo

Luxemburg

Georgia

Georgië

Spain

Spanje

Germany

Duitsland

Grecia

Griekenland

Ireland

Ireland

Hungary

Hongarÿ

Austria

Oostehrÿk

Latvia

Letland