oui oui baguette

OUI OUI BAGUETTE

bonjour

dag

bonsoir

goedenavond

salut

hoi

au revoir

tot ziens

à bientôt

tot gauw

à demain

tot morgen

à plus

tot later

ça va?

hoe gaat het?

pas mal

niet slecht

merci

bedankt

oui

ja

nee

non

le garçon

de jongen

la fille

het meisje

je m’appelle (s’appeler)

ik heet (heten)

j’habite (habiter)

ik woon (wonen)

voici

hier is hier zijn

voilá

daar is, daar zijn

monsieur

meneer

madame

mevrouw

il y a

er is, er zijn

c’est

het is, dat is

français(e)

frans

néerlandais(e)

nederlands

oú?

waar?

le quartier

de wijk

l’ école (f)

de school

le pays

het land

la passion

de hobby

la ville

de stad

l’habitant (m)

de inwoner

la rue

de straat

dans

in

joli

mooi, leuk

le collège

de middelbare school (klas 1,2,3)

j’adore (adorer)

ik ben dol op (dol zijn op)

et toi?

en jij

la classe

de klas

l’ami (m)

de vriend

aussi

ook

la France

Frankrijk

grand

groot

je suis

ik ben

tu es

jij bent

il est

hij is

elle est

zij is

on est

wij zijn, men is

nous sommes

wij zijn

vous êtes

jullie zijn, u bent

ils sont

zij zijn (m)

elles sont

zij zijn (v)

l’amie (f)

de vriendin

comment?

hoe?

ça va bien

het gaat goed

tu t’appelle

jij heet (heten)

qui?

wie?

présenter

voorstellen

chouette

leuk

nouveau, nouvelle

nieuw

là-bas

daar, daarginds

regarde! (regarder

kijk! (kijken naar)

tout près

vlakbij

ecoutez (ecouter)

luister (luisteren naar)

c’est l’heure

het is tijd

excuse-moi

sorry

le

de, het (mannelijk)

l’

de, het (klinker of stomme h)

les

lidwoord meervoud de, het

un

een (mannelijk)

une

een (vrouwelijk)

des

lidwoord meervoud een

il, ils

verwijzen naar mannelijk woord

elle, elles

verwijzen naar vrouwelijk woord