1/54
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
Ik wil graag beginnen met me voor te stellen.
Je voudrais commencer par me présenter.
Sta mij toe mezelf voor te stellen.
Permettez-moi de me présenter.
Ik zit in het examenjaar.
Je suis en terminale.
eindexamen doen
passer le bac
van plan zijn om
avoir l’intention de
X studeren
faire des études de X
een tussenjaar nemen
prendre une année sabbatique
in (tijdens) de zomervakantie
pendant les vacances d’été
mijn profiel
ma filière
mijn examenvakken
mes matières d’examen
Ik zou mijzelf beschrijven als …
Je me décrirais comme …
Mijn voornaamste kwaliteiten zijn het volgende.
Mes qualités principales sont les suivantes.
Ik zou het leuk vinden …
J’aimerais + iets of heel werkwoord
zin hebben om
avoir envie de
dol zijn op
adorer
liever hebben (verkiezen)
préférer
een hekel hebben aan, haten
détester
sterk/goed zijn in
être fort(e) en
Ik ben geschikt voor deze functie.
Je suis apte / qualifié(e) pour ce poste.
Ik interesseer me voor …
Je m’intéresse à …
Ik ben zeer geïnteresseerd in …
Je suis très intéressé(e) par …
Dat interesseert me zeer.
Cela m’intéresse beaucoup.
Dat boeit me enorm.
Cela me passionne énormément.
Ik beheers meerdere talen.
Je maîtrise plusieurs langues.
Ik spreek (een beetje / redelijk / vloeiend) Engels.
Je parle (un peu / assez bien / couramment) anglais.
Ik heb veel ervaring als …
J’ai une grande expérience comme …
J’ai beaucoup d’expérience comme …
op het gebied van
dans le domaine de
dankzij
grâce à
Ik werk als X.
Je travaille comme X.
in een hotel
dans un hôtel
bij Albert Heijn
chez / à Albert Heijn
Dit werk bevalt mij goed
Ce travail me plaît beaucoup.
beschikbaar zijn
être disponible
vanaf
à partir de
over een week
dans une semaine
in de maand(en) …
pendant le(s) mois de …
van … tot …
de … à …
meteen
directement, immédiatement
Ik hoop dat …
J’espère que …
Ik vraag me af of …
Je me demande si …
Ik zou kunnen …
Je pourrais + infinitif
Ik wens / zou wensen …
Je souhaite / souhaiterais …
Volgens mij
À mon avis / selon moi / d’après moi
Ik ben het met u eens.
Je suis d’accord avec vous.
U hebt gelijk / ongelijk.
Vous avez raison / tort.
Ik ben het oneens met …
Je ne suis pas d’accord avec …
Ik denk dat …
Je pense que …
Ik geloof dat …
Je crois que …
Ik begrijp dat …
Je comprends que …
Het is zeker dat …
Il est certain que …
het is mogelijk om …
Il est possible de + infinitif
Het is niet mogelijk om …
Il est impossible de + infinitif
Ik moet …
Je dois + infinitif (moeten=devoir)
Het is nodig om …
Il faut + infinitif
Il est necessaire de + infinitif
Het spijt me.
Je suis désolé(e).