Parler (expression orale)

A begroet B

Bonjour,Saiyara?

B groet terug

Bonjour Saiyara

A zegt dat het lang geleden is

Ça fait longtemps

B zegt dat het weken/maanden/jaar gelden is

Oui il y a deux semaines.

A stelt een activiteit voor.

Ça te dit d’aller voir un match de basket.

B reageert negatief

Oh bah, je n’ai pas envie.

A stelt een andere activiteit voor

D’accord, on va jouer un match de foot.

B reageert positief

Oui, super!

A stelt een activiteit voor nadien voor

Aprés, on peut manger des donut

B reageert positief

Nickel J’adore!

A stelt een datum en tijd voor

Tu es libre mercredi prochain à 13h

B hij/zij zegt dat hij kan

Oui, je n’ai rien à faire

À stelt een plaats van een afspraak voor

On se retrouve à mier

B reageert positief en stelt nog een andere activiteit voor, voor op een ander moment

D’accord,et samedi,on peut aller faire une promade.

A reageert positief

Oui génial

B stelt een uur en plaats van afspraak voor

Tu es libre vendredi prochain à 15h 30.

A reageert positief en neemt afscheid

Oui d’abord, au revoir.

B neemt ook afscheid

Au revoir