Grandes lignes 2VWO chaptire 5 B | Quizlet

c'est mieux

het is beter

l'hôpital

het ziekenhuis

fatigué(e)

moe

Non, je ne fais pas de sport.

Nee, ik doe niet aan sport.

l’année dernière

vorig jaar

être en forme

in vorm zijn

malade

ziek

grave

ernstig

dangereux, dangereuse

gevaarlijk

repose-toi bien

rust goed uit

fais attention

pas op

arrête!

hou op!

vas-y

ga je gang

viens

kom

rater

missen, mislopen

avoir peur

bang zijn

essayer

proberen

bouger

bewegen

attendre

wachten

apprendre à

leren om

participer à

meedoen aan

facile

makkelijk

peut-être

misschien

sûr(e)

zeker

Ça va?

Gaat het?

Non, je pense que je suis malade.

Nee, ik denk dat ik ziek ben.

Je ne me sens pas bien.

Ik voel me niet goed.

Tu vas voir le docteur?

Ga je naar de dokter?

Oui, j'ai rendez-vous cet après-midi.

Ja, ik heb vanmiddag een afspraak.

Non, je reste au lit.

Nee, ik blijf in bed.

chez le docteur

bij/naar de dokter

le médicament

het medicijn

guérir

genezen

traiter

behandelen

utiliser

gebruiken

le conseil

het advies

partout

overal

contre

tegen

le corps

het lichaam

la gorge

de keel

le ventre

de buik

le dos

de rug

la main

de hand

la jambe

het been

le pied

de voet

le doigt

de vinger

l'oreille

het oor

les yeux

de ogen

Qu'est-ce que tu as?

Wat heb je?

J'ai mal à la tête.

Ik heb hoofdpijn.

J'ai 39 de fièvre.

Ik heb 39 graden koorts.

J'ai eu un accident.

Ik heb een ongeluk gehad.

J'ai le bras cassé.

Ik heb een gebroken arm.

les potes

de vrienden (pop.)

le/la meilleur(e)

de beste

rentrer

naar huis gaan

se relaxer

zich ontspannen

téléphoner

bellen

j'ai froid

ik heb het koud

la grippe

de griep

j'espère

ik hoop

aller au lit

naar bed gaan

ça va mieux

het gaat beter

l'endroit

de plek

gagner

winnen

faire du basket

basketballen

faire du foot

voetballen

faire du ski

skiën

faire du tennis

tennissen

faire du hockey

hockeyen

faire du cheval

paardrijden

faire du patinage

schaatsen

faire de la natation

zwemmen

Tu fais du sport?

Doe jij aan sport?

Oui, parce que j'aime bouger.

Ja, omdat ik het leuk vind om te bewegen.

Qu'est-ce que tu fais comme sport?

Wat doe je voor sport?

Je fais du foot.

Ik voetbal.

Je m'entraine trois fois par semaine.

Ik train drie keer per week.

je me présente

ik stel me voor

le championnat

het kampioenschap

depuis

sinds

l'entrainement

de training

il faut

je moet, het is nodig

plusieurs

meer, meerdere

commencer

beginnnen

le soir

de avond

tout le temps

de hele tijd

seulement

alleen maar

pendant

tijdens, gedurende

entre

tussen

par contre

daarentegen

surtout

vooral

le fruit

het fruit

le légume

de groente

la santé

de gezondheid

la nourriture

het voedsel, het eten

le sommeil

de slaap

Tu es en bonne santé?

Ben je gezond?

Oui, je ne suis jamais malade.

Ja, ik ben nooit ziek.

Est-ce que tu manges bien?

Eet je goed?